Memorie van toelichting
Wijziging van de Omgevingswet, de Wet milieubeheer en de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de implementatie van de herziening van de Richtlijn industriële emissies en de uitvoering van de PIE-verordening
Memorie van toelichting
Nummer: 2025D50153, datum: 2025-11-25, bijgewerkt: 2025-12-10 09:34, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 36864 -3 Wijziging van de Omgevingswet, de Wet milieubeheer en de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de implementatie van de herziening van de Richtlijn industriële emissies en de uitvoering van de PIE-verordening.
Onderdeel van zaak 2025Z21209:
- Indiener: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2025-12-11 00:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-12-17 10:15: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
36 864 Wijziging van de Omgevingswet, de Wet milieubeheer en de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de implementatie van de herziening van de Richtlijn industriële emissies en de uitvoering van de PIE-verordening
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen deel
Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn (EU) 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 tot wijziging van Richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (PbEU 2024, L 1758) (hierna: de herziene Rie).
Daarnaast dient het wetsvoorstel ter uitvoering van Verordening (EU) 2024/1244 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 april 2024 betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties, tot oprichting van een portaal voor industriële emissies (hierna: de PIE-verordening), die in de plaats komt van de Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEG 2006, L 33) (hierna: PRTR-verordening).
Gelet op de noodzaak van tijdige implementatie bevat dit wetsvoorstel alleen wijzigingen die nodig zijn voor de implementatie van de herziene Rie en de uitvoering van de PIE-verordening. Het merendeel van de wijzigingen is technisch van aard. Het wetsvoorstel wijzigt de Omgevingswet (hierna: Ow), de Wet milieubeheer en de Wet belastingen op milieugrondslag. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het aanpassen van de omschrijvingen van de richtlijn en de verordening, het opnemen en aanpassen van begripsomschrijvingen en het aanpassen van enkele bepalingen in verband met de aanpassing van begripsomschrijvingen, met het oog op beleidsneutrale implementatie. Daarnaast wordt voorzien in een beperkte uitbreiding van de informatieplichten bij ongewone voorvallen en publicatievoorschriften voor besluiten.
De bepalingen van dit wetsvoorstel moeten uiterlijk op 1 juli 2026 inwerkingtreden voor een tijdige omzetting. De transponeringstabel voor de herziene Rie is opgenomen na het algemene deel van deze memorie toelichting. Deze transponeringstabel bevat de implementatie van de bepalingen van de richtlijn op wetsniveau. Ook van de PIE-verordening is een transponeringstabel opgenomen van de uitvoering op wetsniveau. De volledig, actuele en integrale tabellen worden opgenomen in de nota van toelichting bij de algemene maatregel van bestuur voor de implementatie van de herziene Rie en de uitvoering van de PIE-verordening.
De aanpassing van regelgeving in verband met de herziene Rie en de PIE-verordening zal voornamelijk plaatsvinden op het niveau van een algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) in het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal), het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) en het Omgevingsbesluit (hierna: Ob). De grondslag voor deze amvb is artikel 4.3 van de Ow waarin staat dat bij amvb regels worden gesteld over milieubelastende en lozingsactiviteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Bij het ontwerp voor de amvb zal internetconsultatie plaatsvinden en het ontwerp wordt (op grond van artikel 23.5 Ow) voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer. Ook zal de Omgevingsregeling (hierna: Or) gewijzigd moeten worden.
Hoofdlijnen van de herziene Rie
Inleiding herziene Rie
De Richtlijn industriële emissies (hierna: RIE) stelt milieueisen voor de meest milieubelastende installaties in de Europese Unie. In Nederland gaat het om circa 5000 installaties, waaronder energiecentrales, chemische bedrijven, grote varkens- en pluimveehouderijen, afvalverwerkende bedrijven en oplosmiddeleninstallaties. Deze RIE is met de herziene Rie gewijzigd. De PIE-verordening en de herziene Rie moeten bijdragen aan het behalen van de doelen van de Green Deal en de Europese ambities van ‘Verontreiniging naar Nul’ helpen realiseren.1
De volgende nieuwe categorieën van activiteiten vallen onder de herziene Rie.
• Pyrolyse van steenkool en andere brandstoffen in installaties met een totaal
nominaal thermisch ingangsvermogen van 20 MW of meer.
• De verwerking van ferrometalen door koudwalsen met een capaciteit van meer dan 10 ton ruwstaal per uur.
• Smeden met een smeedpers met een kracht van meer dan 30 mega newton (MN) per pers.
• De fabricage van batterijen, met uitzondering van uitsluitend assemblage, met een productiecapaciteit van 15 000 ton batterijcellen (kathode, anode, elektrolyt, separator, omhulsel) of meer per jaar.
• Winning, waaronder behandeling ter plaatse, zoals vergruizen, zeven, verrijking en veredeling, van de volgende ertsen op industriële schaal: bauxiet, chroom, kobalt, koper, goud, ijzer, lood, lithium, mangaan, nikkel, palladium, platina, tin, wolfraam en zink.
• Fabricage van anorganisch-chemische producten zoals gassen behalve indien geproduceerd via elektrolyse
• Het afwerken van textielvezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag.
• Elektrolyse voor de productie van waterstof met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.
De uitbreiding van het toepassingsbereik met enkele agro-industriële activiteiten betekent dat er voor die - nieuw onder de richtlijn vallende - activiteiten voorschriften gaan gelden om de verontreiniging van die activiteiten terug te dringen. In Nederland gelden al zodanig strenge eisen dat de nieuwe voorschriften niet tot wijziging nopen. De enige uitzondering is pluimveefijnstof. Voor pluimvee installaties die onder bijlage I bis RIE vallen, wordt het verplicht om een van de fijnstof mitigerende technieken uit de BBT-conclusies uit 2017 toe te passen. De administratieve lasten voor alle agro-industriële activiteiten blijven gelijk.
De wijzigingen van de herziene Rie zitten vooral in:
Hoofdstuk 2: installaties waar een activiteit uit bijlage I plaatsvindt. In NL zijn deze installaties in de wet gedefinieerd als ippc-installaties;
Hoofdstuk 2bis: nieuw hoofdstuk over innovatie, en
Hoofdstuk 6bis: nieuw hoofdstuk over veehouderijen.
Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen toegelicht.
Hoofdstuk 2: ippc-installaties
Hoofdstuk 2 bevat regels voor installaties waar een activiteit uit bijlage I van de richtlijn wordt verricht. In Nederland zijn deze installaties gedefinieerd in de Ow als ippc-installaties. Voor ippc-installaties geldt een vergunningplicht. Om een vergunning te krijgen, moeten in een ippc-installatie de beste beschikbare technieken (ook wel: BBT) worden toegepast. Dit om emissies te voorkomen dan wel om deze emissies zo veel mogelijk te beperken.
De herziene Rie bevat een aantal nieuwe verplichtingen voor exploitanten en bevoegdheden voor het bevoegd gezag:
het aantal activiteiten waarvoor hoofdstuk 2 geldt (bijlage I) wordt uitgebreid;
de exploitant levert informatie aan die over de totale bandbreedte van de BBT-emissierange gaat. Daarbij onderbouwt het bedrijf ook, als de onderkant van de bandbreedte niet haalbaar is, waarom niet. Het bevoegd gezag stelt op basis van deze informatie de strengst mogelijke emissiegrenswaarden vast die door toepassing van BBT in de installatie kunnen worden bereikt (artikel 15, derde lid);
vergunningverleners stellen extra vergunningsvoorwaarden, zoals:
- het vaststellen van milieuprestatiegrenswaarden,
- het stellen van normen voor: de prestaties voor het verbruik van grondstoffen, hulpbronnen, water en energiebronnen en het hergebruik van materialen en water en afvalproductie (artikel 15, eerste lid, onder abis) en,
- voorschriften ter bescherming van oppervlaktewater en onttrekkingsgebieden (artikel 14, eerste lid, onder b);verplichting voor exploitant om een milieubeheersysteem (artikel 14bis) en een transformatieplan op te stellen;
De nieuwe bijlage II geeft aan wanneer sprake is van buitensporig hogere kosten, en dus wanneer er hogere emissiegrenswaarden gesteld mogen worden door het bevoegde gezag;
er is een afwijkingsmogelijkheid voor milieuprestatiegrenswaarden en wanneer sprake is van een crisis (artikel 15 vijfde, zesde en zevende lid, en bijlage II);
bij overschrijding van een milieukwaliteitsnorm, moet het bevoegd gezag het effect beoordelen van aanvullende maatregelen voor het halen van de milieukwaliteitsnorm. Als een emissie een meetbaar en kwantificeerbaar effect heeft, geldt er een monitoringsverplichting voor het bedrijf (artikel 18), en
aanpassingen zowel voor bevoegde gezagen als voor exploitanten, die bijdragen aan een grotere transparantie van informatie voor het publiek (artikel 14bis, vierde lid, en artikel 24).
Deze nieuwe verplichtingen en bevoegdheden worden op amvb niveau geïmplementeerd en worden in de nota van toelichting bij dat besluit verder toegelicht.
2.2.1 Uitbreiding van het aantal activiteiten
Enkele activiteiten die een belangrijke negatieve impact kunnen hebben op de gezondheid en het milieu, zijn toegevoegd aan bijlage I. Het gaat om grootschalige batterijproductie, winning van industriële en metaalhoudende mineralen, pyrolyse en een aantal nieuwe processen voor metaalbewerking. Het produceren van waterstof was onder de RIE ingedeeld in categorie 4: chemische industrie. Categorie 4 kent onder de RIE geen drempelwaarde. Voor waterstofproductie door middel van elektrolyse is nu wel een drempelwaarde ingevoerd, namelijk een productie van meer dan 50 ton per dag. Dit is ondergebracht in de nieuwe categorie 6.6.
Onder het regime voor ippc-installaties van de RIE vielen ook de veehouderijen. Deze zijn geschrapt uit bijlage I. Hierdoor gelden de verplichtingen van hoofdstuk 2 niet meer voor veehouderijen. Voor veehouderijen bevat de herziene Rie een nieuw, eigen hoofdstuk: hoofdstuk 6bis. Deze verandering wordt in paragraaf 2.2.2 verder toegelicht.
2.2.2 Hoofdstuk 6bis: veehouderijen
Hoofdstuk 2 geldt op grond van de herziene Rie niet langer voor veehouderijen. Voor veehouderijen geldt een eigen hoofdstuk: hoofdstuk 6bis. In dit wetsvoorstel is in verband met deze aanpassing het begrip rie-veehouderij-installatie geïntroduceerd en wordt erin voorzien dat deze installaties de ‘eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels’ toepassen in plaats van de best beschikbare technieken.
Hoofdstuk 6bis geldt voor installaties waar een activiteit uit bijlage I bis plaatsvindt. Dit hoofdstuk gaat over veehouderijen en bevat minder verplichtingen voor veehouderijen dan voorheen voor hen golden als ippc-installatie.
De drempelwaarden voor de activiteiten uit bijlage Ibis zijn uitgedrukt in veestapeleenheden (VSE). De VSE is een gestandaardiseerde meeteenheid. Hierdoor is vergelijken en optellen van verschillende categorieën vee mogelijk. De berekening gebeurt met behulp van coëfficiënten voor verschillende categorieën vee. Deze coëfficiënten staan in bijlage Ibis. De drempelwaarden voor de belangrijkste categorieën in bijlage Ibis zijn:
Varkens: 350 VSE
Leghennen: 300 VSE
Ander pluimvee en combinatie ander pluimvee en leghennen: 280 VSE
Combinatie van varkens en pluimvee: 380 VSE.
Er worden een aantal veehouderijen uitgezonderd. Zo is er een uitzondering voor varkenshouderijen met biologische productie conform Verordening (EU) 2018/848. Er is ook een uitzondering als vee voornamelijk buiten wordt gehouden en de bezettingsdichtheid minder is dan 2 VSE per hectare. De grond moet dan wel alleen gebruikt worden voor begrazing of voor de teelt van voedergewassen voor het vee van de veehouderij.
Voor het toetsen aan de drempelwaarden uit bijlage Ibis geldt een samentellingsregel. Installaties voor veehouderijen die in de buurt van elkaar staan en van dezelfde exploitant zijn, worden bij het toetsen aan de drempelwaarde als één eenheid beschouwd. Dit is ook het geval als het om installaties voor veehouderijen gaat van verschillende exploitanten die een economische relatie of rechtsbetrekking met elkaar hebben. De Europese Commissie stelt uiterlijk op 5 augustus 2028 een (niet-bindend) richtsnoer op met criteria die het bevoegd gezag voor het hanteren van de samentellingsregel kan gebruiken.
Artikel 70 quater biedt lidstaten de keuze om veehouderijen vergunningplichtig of meldingsplichtig te laten zijn. Maar op grond van de Mer-richtlijn bestaat, gezien de mogelijke significante effecten op het milieu van intensieve veehouderijen, reeds een vergunningplicht voor deze veehouderijen. Omdat lidstaten moeten voldoen aan beide Europese richtlijnen, blijven de veehouderijen - die onder bijlage Ibis RIE vallen - dus vergunningplichtig.
In artikel 70 quater, tweede lid, is bepaald welke informatie een vergunningaanvraag voor een veehouderij in ieder geval moet bevatten. Dat is een beschrijving van:
de installatie en de activiteiten die daar plaatsvinden;
de diercategorieën;
de bezettingsdichtheid in VSE per hectare berekend overeenkomstig bijlage Ibis, indien van toepassing;
de capaciteit van de installatie;
de emissiebronnen van de installatie, en
de aard en omvang van de voorzienbare emissies van de installatie in elk medium.
De BBT-conclusies en de bijbehorende referentiedocumenten (BREF) voor veehouderijen worden vervangen door het uitvoeringsregels-document voor veehouderijen. Dit uitvoeringsregels-document wordt met een uitvoeringshandeling vastgesteld door de Europese Commissie. Hierin komt te staan wat voor veehouderijen de beste beschikbare technieken zijn, – indicatief - welke technieken in opkomst zijn en hoe de monitoring van emissies moet plaatsvinden. De monitoringgegevens worden verkregen door middel van meetmethoden of, als dit niet mogelijk is, door middel van berekeningsmethoden zoals het gebruik van emissiefactoren. Het uitvoeringsregels-document voor veehouderijen wordt uiterlijk op 1 september 2026 door de Europese Commissie vastgesteld. Vergunningen voor veehouderijen moeten voldoen aan het uitvoeringsregels-document voor veehouderijen. Het bevoegd gezag moet, op grond van artikel 70 octies de vergunning op internet publiceren. Hiervoor is in dit wetsvoorstel artikel 19.1b van de Wm opgenomen, waarin is bepaald dat de publicatieverplichtingen ook gelden voor een rie-veehouderij-installatie.
In de herziene Rie zijn overgangsbepalingen opgenomen, waarin is bepaald wanneer hoofdstuk 6bis voor veehouderijen gaat gelden. Het gaat om drie verschillende tijdstippen:
vier jaar na de inwerkingtreding van de uitvoeringshandeling voor veehouderijen van 600 VSE of meer;
vijf jaar na de inwerkingtreding van de uitvoeringsregels voor veehouderijen van 400 VSE of meer, en
zes jaar na de inwerkingtreding van de uitvoeringsregels voor alle andere veehouderijen die onder bijlage Ibis vallen.
Het overgangsrecht voor veehouderijen wordt geïmplementeerd in de amvb die in voorbereiding is. De voorgestelde wijzigingen op wetsniveau behoeven geen overgangsrecht. Tot het tijdstip van inwerkingtreding moeten de genoemde (bestaande) veehouderijen, voldoen aan de voor hun geldende bepalingen ter implementatie van de nu nog geldende RIE.
Het bevoegd gezag houdt toezicht op de vergunningsvoorwaarden en publiceert de inspectie-verslagen van toezichtbezoeken op internet. Als een veehouderij niet voldoet aan de vergunning, moet de exploitant van de veehouderij alle maatregelen nemen die nodig zijn om wel te voldoen. Bij een aanzienlijke verslechtering van het milieu of een aanzienlijk gevaar voor de gezondheid veroorzaakt door de veehouderij, moet het bevoegd gezag de exploitatie van de veehouderij stopzetten totdat de veehouderij weer voldoet aan de voorschriften.
2.2.3 De hoofdstukken 1 en 7
In de hoofdstukken 1 en 7 staan de gemeenschappelijke bepalingen en de slotbepalingen die gelden voor alle installaties die onder het toepassingsbereik van de RIE vallen zoals gewijzigd door de herziene Rie. In deze paragraaf wordt stilgestaan bij een aantal relevante artikelen uit deze hoofdstukken.
Incidenten en ongevallen
Om de gevolgen van incidenten of ongevallen voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken en toekomstige incidenten of ongevallen te voorkomen is een snelle informatieverstrekking en een nauwe coördinatie tussen de bevoegde gezagen van de verschillende lidstaten nodig. In de herziene Rie is daarom een informatieplicht opgenomen, die met dit wetsvoorstel wordt geïmplementeerd. Het gaat om informatie over incidenten en ongevallen met aanzienlijke grensoverschrijdende gevolgen voor een andere lidstaat. Het bevoegd gezag voor de activiteit waarbij het incident of ongeval heeft plaatsgevonden, moet onmiddellijk het bevoegd gezag in de andere lidstaat daarvan op de hoogte stellen. Een zelfde soort verplichting geldt in het geval van incidenten en ongevallen die gevolgen hebben voor drinkwaterbronnen of voor infrastructuur voor afvalwater. Dan moet het bevoegd gezag de getroffen drinkwater- en afvalwaterexploitanten op de hoogte stellen van de maatregelen die zijn getroffen om de schadelijke gevolgen van de verontreiniging voor de menselijke gezondheid en het milieu af te wenden of te herstellen.
Opschortverplichting
De herziene Rie bevat een extra opschortverplichting. Bevoegde
gezagen moeten de exploitatie van een installatie kunnen opschorten als
een voortdurende inbreuk op de vergunningvoorschriften en het niet
opvolgen van de bevindingen in het inspectieverslag, een gevaar voor de
menselijke gezondheid of aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu
oplevert of dreigt op te leveren. Deze verplichting is opgenomen in
artikel 19.4 van de Ow.
Toegang tot de rechter
De bepalingen over de toegang tot de rechter uit de RIE zijn in de
herziene Rie aangevuld en meer in overeenstemming gebracht met het
Verdrag van Aarhus. Dit is gedaan door:
- de opname van een definitie van “het betrokken publiek” in artikel 3,
punt 17, en
- toevoeging van twee zinsneden aan de artikelen 25, eerste lid, en 70
nonies, eerste lid, waarin is bepaald dat:
a. de procesbevoegdheid in beroepsprocedures niet afhankelijk mag worden
gemaakt van de rol die het betrokken lid van het publiek heeft gespeeld
tijdens een inspraakfase van de besluitvormingsprocedures krachtens deze
richtlijn;
b. de beroepsprocedure eerlijk, billijk, tijdig en niet buitensporig
kostbaar mag zijn, en voorziet in adequate en doeltreffende middelen,
met inbegrip van, zo nodig, een rechterlijk bevel. Naar aanleiding van
het op 14 januari 2021 gewezen arrest van het Hof van Justitie over de
uitleg van het Verdrag van Aarhus over inspraak en toegang tot de
(bestuurs-)rechter bij Aarhusbesluiten (het zogenoemde
Varkens-in-Noodarrest) is een wetsvoorstel in voorbereiding dat erin
voorziet dat de Nederlandse regelgeving wat betreft de toegang tot de
rechter met het Verdrag van Aarhus in overeenstemming wordt
gebracht.
De zinsnede “met inbegrip van, zo nodig, een rechterlijk bevel” luidt in
de Engelse tekst van de herziene Rie: including injunctive relief as
appropriate. Hierin is voorzien door de mogelijkheid een voorlopige
voorziening te vragen (artikel 8.81 van de Algemene wet
bestuursrecht).
Sanctionering
Artikel 79 betreft sanctionering. Het artikel bepaalt dat -
onverminderd de verplichtingen krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming
van het milieu door middel van het strafrecht – sancties moeten worden
vastgesteld op overtreding van bepalingen die dienen ter implementatie
van de richtlijn industriële emissies die doeltreffend, evenredig en
afschrikkend zijn. Dit is een standaardformulering in Europese
richtlijnen. Aan deze verplichting wordt voldaan via het stelsel van
vergunningverlening, toezicht en handhaving milieu. Dat betekent dat
nalevingstoezicht en bestuursrechtelijke handhaving gebeurt door
omgevingsdiensten, waarbij gedeputeerde staten of college van
burgemeester en wethouders het bevoegde gezag zijn voor de betreffende
milieubelastende activiteit. Ook is voorzien in strafrechtelijke
handhaving via de Wet op de economische delicten.
Artikel 79, tweede lid, bepaalt dat de sancties, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval bestuursrechtelijke financiële sancties moeten zijn met als doel de uit de inbreuk voortvloeiende economische voordelen effectief te ontnemen. Voor de zwaarste inbreuken die door een rechtspersoon worden gepleegd, moet de financiële sanctie ten minste zijn 3% van de jaaromzet in de Unie van de exploitant in het boekjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de boete wordt opgelegd. Als alternatief zijn strafrechtelijke sancties mogelijk onder de voorwaarde dat die even doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn als de bestuursrechtelijke financiële sancties.
Nederlandse regelgeving is reeds in overeenstemming met artikel 79, tweede lid, via de strafrechtelijke sancties uit de Wet op de economische delicten en de titels I tot en met VIIIA van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht (van toepassing via artikel 91 van die wet). In artikel 23, zevende lid, Wetboek van Strafrecht is bepaald dat in gevallen waarin de hoogste boetecategorie geen passende bestraffing is, een geldboete kan worden opgelegd tot ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of strafbeschikking.
Artikel 79, derde lid, bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat bij de op grond van dit artikel opgelegde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met:
a. de aard, de ernst en de omvang van de inbreuk;
b. de bevolking die, of het milieu dat, door de inbreuk wordt getroffen,
rekening houdend met de gevolgen van de inbreuk voor de doelstelling om
een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het
milieu tot stand te brengen;
c. het herhaaldelijk of eenmalig karakter van de inbreuk.
Dit artikellid bevat een opsomming van verschillende strafverzwarende
onderscheidenlijk -verzachtende omstandigheden. Lidstaten zijn verplicht
in het nationale recht de nodige maatregelen te treffen om ervoor te
zorgen dat in voorkomende gevallen zwaardere dan wel lichtere straffen
kunnen worden opgelegd dan in gevallen waarin die omstandigheden zich
niet voordoen.
In Nederland geldt als algemene regel dat de strafrechter zeer ruime
straftoemetingsvrijheid heeft. Binnen het wettelijke strafmaximum dat op
een bepaald strafbaar feit is gesteld, heeft de rechter de vrijheid om
alle relevante omstandigheden mee te wegen bij het bepalen van een
passende straf in een individueel geval. Op deze wijze is het voor de
rechter mogelijk een zwaardere straf op te leggen dan gewoonlijk voor
een feit wordt opgelegd, indien bepaalde, strafverzwarende
omstandigheden aan de orde zijn of om in straf verminderende zin
rekening te houden met verzachtende omstandigheden. Hiervoor is niet
vereist dat de betreffende verzwarende en verzachtende omstandigheden
specifiek in de wet worden neergelegd. Via artikel 91 van het Wetboek
van Strafrecht zijn titels I tot en met VIIIA van het eerste boek
(maatregelen) van die wet ook van toepassing op overtredingen en
misdrijven die onder de Wet op de economische delicten strafbaar zijn
gesteld. Om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 79, derde lid,
onderdelen a en b, hoeven de in die onderdelen genoemde omstandigheden
dan ook niet te worden opgenomen in de Nederlandse strafwetgeving.
In recidive als strafverzwaringsgrond (artikel 79, derde lid, onderdeel
c) is voorzien via bestaand recht (artikel 43a van het Wetboek van
Strafrecht juncto artikel 91 van het Wetboek van Strafrecht). Tevens is
voorzien in een strafverzwaringsgrond, indien de verdachte een gewoonte
maakt van het plegen van het misdrijf (artikel 6, eerste lid, onderdeel
3, van de Wet op de economische delicten).
2.3 Uitvoeringshandelingen/gedelegeerde handelingen
Voor verschillende onderdelen zal de Europese Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen.
Uiterlijk op 1 juli 2026 wijzigt de Europese Commissie het Uitvoeringsbesluit 2012/119/EU (artikel 13, eerste lid, onderdeel 1bis). Dit Uitvoeringsbesluit gaat over het vaststellen van richtsnoeren voor het verzamelen van gegevens en het opstellen van BBT-referentiedocumenten.
Uiterlijk op 31 december 2025 wordt aangegeven welke informatie van het milieubeheerssysteem openbaar op internet ontsloten moet worden (artikel 14bis, vierde lid).
Er komt een gestandaardiseerde methode voor de beoordeling van buitensporig hoge kosten en de potentiële milieuvoordelen. Deze methode wordt toegepast voor het toestaan van soepelere emissiegrenswaarden en milieuprestatiewaarden (artikel 15, vijfde lid en zesde lid).
Uiterlijk op 1 september 2026 wordt een document opgesteld met een methode voor het beoordelen van de naleving onder normale bedrijfsomstandigheden van de in de vergunning opgenomen emissiegrenswaarden met betrekking tot emissies in de lucht en het water (artikel 15bis, tweede lid).
De Europese Commissie werkt nadere regelingen uit die nodig zijn voor de werking van het innovatiecentrum INCITE (artikel 27bis, vierde lid).
Uiterlijk op 1 september 2026 worden de uitvoeringsregels-document voor veehouderijen vastgesteld (artikel 70 decies, tweede lid). Hierin staat wat BBT is voor veehouderijen. Dit is verder toegelicht in paragraaf 2.4.
Voor verschillende onderdelen in de herziene Rie heeft de Europese Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen.
Uiterlijk op 30 juni 2026 is er een format voor het opstellen van transformatieplannen die aangeeft welke informatie in de transformatieplannen moet staan (artikel 27 quinquis, vijfde lid).
De Europese Commissie heeft de bevoegdheid om bepaalde bijlagen aan te passen aan wetenschappelijke en technische vooruitgang. Belanghebbenden worden op passende wijze geraadpleegd. Het gaat om bijlage V, delen 3 en 4, bijlage VI, delen 2, 6, 7 en 8, en bijlage VII, delen 5, 6, 7 en 8. Dit zijn de bijlagen die gaan over stookinstallaties, afval(mee)-verbrandingsinstallaties en oplosmiddeleninstallaties.
De Europese Commissie zal ook de volgende richtsnoeren opstellen.
Een richtsnoer met beste praktijken van hoe een elektronisch systeem opgesteld zou kunnen worden (artikel 5, vierde lid).
Uiterlijk 5 augustus 2028 komt er een richtsnoer, waarin wordt aangegeven wanneer veehouderij-installaties bij elkaar geteld moeten worden om te bepalen of wordt voldaan aan de capaciteitsdrempelwaarde voor veehouderijen.
Hoofdlijnen van de PIE-verordening
Inleiding
De PIE-verordening is de opvolger van de PRTR-verordening. In hoofdlijnen blijven de doelstelling en verplichtingen gelijk. Doelstelling is om een ieder (zoals burgers, maatschappelijke organisaties, overheden, bedrijven en adviseurs) inzicht te geven in de milieubelasting van de grootste vervuilingsbronnen. Nevendoel is daarbij dat door meer openheid ook druk zal ontstaan om milieuverontreiniging te verminderen.
Anders dan richtlijnen worden EU-verordeningen niet geïmplementeerd. EU-verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. Wel moet voorzien worden in strafbaarstelling, toezicht en handhaving. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat de verordening “werkt”. Daarvoor moet – net als bij de PRTR-verordening - regelgeving erin voorzien dat het proces van rapportage aan de bevoegde gezagen, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu) en uiteindelijk aan het Europese Milieuagentschap goed loopt.
Wijzigingen PIE-verordening op hoofdlijnen
De PIE-verordening bevat de verplichting om bij bepaalde activiteiten een opgave te doen van emissies in lucht, water en bodem. De verplichting om te rapporteren rust op de bedrijven die een activiteit uitvoeren, en daarbij boven de capaciteitsdrempel uitkomen, zoals genoemd in bijlage I van de PIE-verordening. In bijlage I van de PIE-verordening wordt in zijn geheel verwezen naar bijlagen I en Ibis van de RIE. Dit betekent dat alle activiteiten die onder de hoofdstukken 2 (ippc) en 6bis (veehouderijen) vallen, ook onder de PIE-verordening vallen en dat over de emissies uit installaties moet worden gerapporteerd. Daarnaast bevat bijlage I van de PIE-verordening enkele activiteiten die niet in de bijlagen I en Ibis RIE staan, of die wel in bijlage I staan, maar met een andere of geen drempel. Voor al deze activiteiten geldt de PIE-rapportageplicht.
Er geldt een rapportageverplichting voor emissies van stoffen als deze komen boven de drempelwaarde uit bijlage II van de PIE-verordening. Voor afval geldt ook een drempelwaarde waarboven gerapporteerd moet worden. Deze staat in artikel 6 van de PIE-verordening.
Omdat de RIE met de herziene Rie is uitgebreid met een aantal activiteiten en omdat ook extra activiteiten aan bijlage I van de PIE-verordening zijn toegevoegd, zullen meer bedrijven in Nederland onder de rapportageplicht gaan vallen. In hoofdlijnen is er een gewijzigde rapportageplicht voor bepaalde afvalverwerkingsbedrijven, de productie van waterstof door elektrolyse, fabricage van batterijen, middelgrote stookinstallaties (mits deze geen onderdeel zijn van samengestelde stookinstallatie >50 MW), mijnbouw inclusief olie- en gaswinning, dagbouw, RWZI’s en scheepswerven.
Ten opzichte van de PRTR-verordening zal onder de PIE-verordening niet meer op inrichtingsniveau worden gerapporteerd maar op het niveau van installaties. De verwachting is dat dit voor Nederland niet of nauwelijks invloed heeft. Er wordt op dit moment op Europees niveau aan een richtsnoerdocument gewerkt dat begrippen verduidelijkt, die in de PIE-verordening staan en waaraan de rapportageplicht gekoppeld is.
Onder de PIE-verordening moet ook worden gerapporteerd over het water- en energieverbruik. Verder moet worden aangegeven wat het verbruik aan relevante grondstoffen is. Dit is nog niet uitgewerkt. De Europese Commissie zal hiervoor voor 2026 een richtsnoerdocument opstellen.
Onder de PRTR-verordening werden concentraties van stoffen onder de drempelwaarde niet gerapporteerd en kon het invoerveld leeg blijven. Dit is onder de PIE-verordening niet meer toegestaan. Aangegeven moet worden dat emissies onder de drempelwaarde liggen. Op de lijst staan tegen de honderd stoffen. Veel bedrijven zullen voor een beperkt aantal stoffen boven de drempelwaarde uitkomen.
Onder de PRTR-verordening was het sinds rapportagejaar 2023 verplicht te rapporteren over productievolume, bedrijfsuren en aantal werknemers op basis van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/142 van de Commissie van 31 januari 2022, tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1741 wat betreft de rapportage over het productievolume en tot rectificatie van dat uitvoeringsbesluit (C(2022) 451). Dit diende om een vergelijking te kunnen maken tussen emissies van bedrijven per eenheid product. In een voetnoot bij deze gegevens is bepaald dat voor het rapporteren van het productievolume en de bedrijfsuren individuele gegevenspunten niet openbaar worden gemaakt onverminderd de toepasselijke EU-wetgeving inzake toegang van het publiek tot milieu-informatie. Onder de PIE-verordening moet informatie worden aangeleverd, die het mogelijk maakt om de gerapporteerde gegevens in context te plaatsen. Daarbij worden uitdrukkelijk genoemd het productievolume en het aantal werknemers. Zoals hierboven is aangegeven, verwijst het format voor de gegevensverstrekking onder de PRTR-verordening naar het toepasselijke openbaarheidsregime en daarmee ook naar de daarover bestaande jurisprudentie. Dit betekent dat deze gegevens moeten worden aangeleverd, maar dat een bedrijf bij het aanleveren kan aangeven dat de individuele gegevenspunten niet openbaar mogen worden gemaakt. Naar aanleiding van zo een verzoek moet het bevoegd gezag het belang van het bedrijf om de gegevens vertrouwelijk te houden afwegen tegen het belang van openbaarmaking. Bij die afweging moet de vigerende jurisprudentie worden betrokken.
Sanctiebepaling
De sanctiebepaling is uitgebreid in vergelijking met de sanctiebepaling onder de PRTR-verordening. In het tweede lid is bepaald dat de sancties geldboeten omvatten en in het derde lid is, net als in artikel 79, derde lid, van de RIE zoals gewijzigd door de herziene Rie, bepaald dat met strafverzwarende en -verlichtende aspecten rekening moet worden gehouden. Voor een toelichting op de verplichting van financiële sancties wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3 onder sanctiebepaling, onder artikel 79, tweede lid, aan het slot. Voor het laatste wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 79, derde lid.
Uitvoeringshandelingen/gedelegeerde handelingen
Voor verschillende onderdelen in de PIE-verordening zal de Europese Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen.
Uiterlijk op 31 december 2025 stelt de Europese Commissie een lijst vast van relevante grondstoffen waarover moeten worden gerapporteerd, onder vermelding van de soorten en de eenheden (artikel 6, eerste lid, PIE-verordening).
Er wordt een format vastgesteld voor de gegevens die gerapporteerd moeten worden (artikel 7, eerste lid, PIE-verordening).
Voor verschillende onderdelen van PIE-verordening heeft de Europese Commissie bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen.
Indien de Europese Commissie vaststelt dat er geen gegevens over de uitstoot van verontreinigende stoffen door diffuse bronnen bestaan, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening (artikel 8, derde lid, PIE-verordening). Met de aanvulling wordt een rapportage ingevoerd inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit één of meer diffuse bronnen, in voorkomend geval met gebruikmaking van internationaal aanvaarde methoden.
De Europese Commissie is bevoegd om bijlagen I en II van de PIE-verordening te wijzigen (artikel 15, eerste en tweede lid, PIE-verordening). Uiterlijk op 31 december 2025 stelt de Europese Commissie een gedelegeerde handeling vast (artikel 15, derde lid, PIE-verordening). Na die datum heeft de Europese Commissie ook bevoegdheid voor gedelegeerde handelingen tot wijziging van de bijlagen.
Verhouding tot nationale regelgeving
De RIE was oorspronkelijk geïmplementeerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht en de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en onderliggende regelgeving. Met het inwerkingtreden van de Ow in 2024, is die implementatieregelgeving grotendeels overgegaan naar de Ow en onderliggende regelgeving zoals het Bal, het Bkl en de Or. In verband met de herziene Rie moeten vooral bepalingen uit het Bal en het Bkl worden gewijzigd. De wijzigingen van de Ow, Or en de Wm zijn beperkt.
De PRTR-verordening was oorspronkelijk uitgevoerd in de Wet op de economische delicten, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wm, het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol en de Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol. Met het inwerkingtreden van de Ow is die regelgeving goeddeels overgegaan naar de Ow en onderliggende regelgeving zoals het Bal, het Bkl en het Ob. Het PRTR-stelsel wordt deels geregeld door de PRTR-verordening (rechtstreeks werkend) en deels door de regels in paragraaf 5.3.1. van het Bal (bepalingen gericht tot degene die de activiteit verricht), in paragraaf 10.8.6 van het Ob en in paragraaf 11.2.6 van het Bkl (bepalingen gericht tot het bevoegd gezag). De inhoud van deze paragrafen is een voortzetting van die in de Wm, het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol en de Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol. Dit wetsvoorstel voorziet in de aanpassingen nodig voor de uitvoering van de PIE-verordening. De wijzigingen van de Ow zijn beperkt.
5. De gevolgen van het wetsvoorstel voor de praktijk
(administratieve en andere lasten; bestuurlijke lasten)
Inleiding
Zoals hierboven is aangegeven, voorziet dit wetsvoorstel in enkele, technische wijzigingen en wijzigingen van ondergeschikt belang van de Ow en andere wetten ter implementatie van de herziene Rie en uitvoering van de PIE-verordening.
Uit de voorgestelde wijzigingen vloeien voor bedrijven geen verplichtingen voort. De lasten voor het bedrijfsleven vloeien voort uit de implementatie van de herziene Rie en uitvoering van de PIE-verordening bij de wijziging op amvb-niveau. Daarom worden de lasten op dat niveau concreet uitgewerkt. Datzelfde geldt voor de bestuurlijke lasten, voor zover deze voortvloeien uit dit voorstel worden deze wel in deze paragraaf besproken. Uit de herziene Rie vloeien geen gevolgen voor burgers voort.
Bestuurlijke lasten
Herziene Rie
De nieuw toegevoegde begripsbepalingen worden in lijn gebracht met
de herziene Rie maar leveren geen extra bestuurlijke lasten op. Een
inhoudelijke toelichting in te vinden in de artikelsgewijze
toelichting.
Artikel 19.1b van de Wm wordt uitgebreid. Het voorgestelde derde lid bepaalt dat in voorkomende gevallen, naast de vergunning, ook geconsolideerde vergunningsvoorwaarden gepubliceerd moeten worden. Die moeten via het internet vindbaar zijn en kosteloos toegankelijk zijn, dat is niet nieuw. Veel vergunningen zijn nu slechts tijdelijk in te zien op websites zoals www.officielebekendmakingen.nl. Ook zijn dit geen geconsolideerde vergunningen en bevatten die vaak niet alle voorwaarden die volgens de RIE aan een ippc-installatie gesteld moeten worden. Na het verstrijken van de inzagetermijn is de link echter niet meer actief. De herziene Rie eist dat de geconsolideerde vergunningen blijvend, digitaal ontsloten worden.
Met geconsolideerde vergunningsvoorwaarden moet het bevoegd gezag
inzicht geven in alle voorschriften die voor ippc-installaties en
rie-veehouderij-installaties gelden. Dit zijn dus de
omgevingsvergunning, de watervergunning en mogelijke algemene regels uit
het Bal die voor de installatie gelden. Dat is een nieuwe en extra
handeling ten opzichte van de huidige praktijk. Deze uitbreiding zorgt
voor een stijging van de financiële en administratieve lasten bij het
bevoegd gezag, zijnde de colleges van gedeputeerde staten en van
burgemeester en wethouders. Vaak is de uitvoering belegd bij
omgevingsdiensten. De taak van een decentrale overheid verandert hiermee
in beperkte mate. Er zijn 1700 ippc-installaties waarvoor op een
natuurlijk moment, dat is als er een nieuwe of wijzigingsvergunning
wordt aangevraagd of als een vergunning geactualiseerd wordt, een
geconsolideerde vergunning moet worden opgesteld. Vooral de eerste keer
dat een geconsolideerde vergunning moet worden opgesteld, vraagt dat een
aanzienlijke inspanning van ongeveer twee weken per vergunning van het
bevoegde gezag. Daarna behoeft de geconsolideerde vergunning alleen
geactualiseerd te worden bij wijzigingen. Door de geconsolideerde
vergunning wordt er overigens elders ook tijd bespaard doordat alle
vergunningsvoorwaarden goed vindbaar op een rij staan.
PIE-verordening
De verplichting om gegevens aan te leveren aan het bevoegd gezag, gaat gelden voor meer gegevens en voor meer bedrijven (zie hoofdstuk 3). Daartoe wordt de emjv-module aangepast. Dit kan tot een (geringe) stijging van de bestuurlijke lasten leiden.
Uitvoering, toezicht en handhaving
Herziene Rie
De gevolgen van de herziene Rie zijn er met name voor uitvoering,
toezicht en handhaving door bevoegde gezagen. Er vallen meer bedrijven
(zie de volledige lijst van nieuwe activiteiten in paragraaf 2.1) onder
het toepassingsbereik van de richtlijn, waardoor de verwachting is dat
de uitvoeringslasten stijgen. Het gaat om enkele bedrijven in de sector
industrie en een groter aantal pluimveebedrijven. Deze lasten volgen
echter niet uit de wijzigingen opgenomen in dit wetsvoorstel, maar uit
de implementatie op amvb niveau. De lasten voor uitvoering, toezicht en
handhaving worden daarom ook op dat niveau in beeld gebracht.
PIE-verordening
Er vallen meer bedrijven onder de rapportageplicht van de
PIE-verordening. Dit kan tot een (geringe) stijging van de lasten van
uitvoering, toezicht en handhaving leiden.
Advies en consultatie
Advies ATR
Omdat deze wet enkel strekt tot implementatie van Europese regelgeving die geen nationale beleidsruimte laat, is dit voorstel, in overleg, niet door het Adviescollege toetsing regeldruk getoetst. Het advies van het college wordt gevraagd over de onderliggende amvb.
Internetconsultatie
Voor het wetsvoorstel heeft geen formele internetconsultatie plaatsgevonden omdat het wetsvoorstel zeer beperkt is en één-op-één de verplichtingen uit de herziene Rie implementeert. Volgens Kamerstukken II, 2016/17, 29515, nr. 397, is in zo’n geval internetconsultatie niet verplicht.
Inwerkingtreding
Voorgenomen is om dit wetsvoorstel met ingang van 1 juli 2026 in werking te laten treden tegelijk met de algemene maatregel van bestuur ter implementatie van de herziene Rie en uitvoering van de PIE-verordening. De herziene Rie bevat overgangsrechtbepalingen. Hetgeen met dit wetsvoorstel wordt geregeld vraagt geen overgangsrecht op dit niveau. Het overgangsrecht wordt, waar toepasselijk, opgenomen in de amvb.
Transponeringstabel herziene Rie
| Bepaling RIE gewijzigd door de herziene Rie | Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling / Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft | Omschrijving beleidsruimte | Toelichting |
|---|---|---|---|
| (titel) | Artikel 21.2a Wm Bijlage I, onderdeel B, Ow artikelen 22, lid 1, onder c, sub c, en artikel 71h Wet belastingen op milieugrondslag |
Geen | n.v.t. |
| Artikel 3, punt 10 (begripsbepaling beste beschikbare technieken) | Bijlage, onderdeel A, Ow | Geen | n.v.t |
| Artikel 7 (incidenten en ongevallen) | Artikel 19.3, eerste lid, Ow | Geen | n.v.t |
Artikel 8 (niet-naleving) Derde en vierde lid Derde lid, tweede alinea Zesde lid |
Hfd. 18 (handhaving) en afdeling 19.1 (ongewone voorvallen) Ow Definitiebepaling ‘ongewoon voorval’ en hfd. 18 en afd. 19.1 Ow Artikel 19.4 Ow Artikel 19.4 Ow |
Geen | Implementatie door bestaand recht en wetsvoorstel |
| Artikel 20, eerste lid | Artikel 16.56 Ow, Afdeling 3.4. en hoofdstuk 4 Awb | Implementatie door bestaand recht | |
| artikel 24, tweede lid, onderdeel a (toegang tot informatie en deelneming van het publiek aan de vergunningsprocedure) | Artikel 19.1b artikel 24, tweede lid, onderdeel a, Wm | Geen | n.v.t |
Artikelen 25, eerste lid, en 70nonies, eerste lid: tweede volzin |
Artikel 8:81 Awb | Geen | Implementatie door bestaand recht |
| Artikel 70 decies (eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels) | artikel 5.38, tweede lid, Ow | Geen | n.v.t |
Artikel 79, eerste lid Tweede lid Derde lid, onder a en b Derde lid, onder c |
VTH-stelsel milieu en Wed Wed en de titels I tot en met VIIIA van het eerste boek van het WvSr (van toepassing via artikel 91 van die wet Idem en straftoemetingsvrijheid (zie toelichting) artikel 43a juncto artikel 91 WvSr en artikel 6, eerste lid, onderdeel 3, Wed |
Transponeringstabel Pie-verordening
| Bepaling EU-verordening | Bepaling in uitvoeringsregeling of bestaande regeling / Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft | Omschrijving beleidsruimte | Toelichting |
|---|---|---|---|
| Artikel 3, onderdeel 1: installatie |
Bijlage, onderdeel A Ow (ippc-installatie en ippc-veehouderijinstallatie) | Geen | Bestaand recht en wetsvoorstel |
| Artikel 3, onderdeel 4: het publiek | Art. 1.2 Awb | Geen | Implementatie via bestaand recht |
| Artikel 3, onderdeel 5: uitstoot |
Bijlage, onderdeel A, Ow (emissie) | Geen | Implementatie via bestaand recht |
| Artikel 3, onderdeel 6: verontreinigende stof |
Bijlage, onderdeel A, Ow (verontreinigende stof) | Geen | Implementatie via bestaand recht |
| Artikel 3, onderdeel 10: afval |
Bijlage, onderdeel A, Ow (afvalstoffen) | Geen | Implementatie via bestaand recht |
| Artikel 3, onderdeel 11: afvalwater |
Bijlage, onderdeel A, Ow (afvalwater) | Geen | Implementatie via bestaand recht |
| Artikel 3, onderdeel 14: gevaarlijke afvalstoffen |
Bijlage, onderdeel A, Ow (gevaarlijke afvalstof) | Geen | Implementatie via bestaand recht |
| Artikel 18: sancties | 18.1, 18.2 (=18.2g Wm), 18.6, 18.19 Ow, 10.29 en 10.30 Bkl, 5.8 Bal | Geen | Implementatie via bestaand recht |
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I (wijziging Omgevingswet)
Onderdeel A
Wijziging artikel 4.13, tweede lid, Ow
Artikel 4.13, tweede lid, wordt gewijzigd om een beleidsneutrale
omzetting te garanderen. Onder ippc-installaties vallen nu nog
installaties die straks binnen de begripsomschrijving van
rie-veehouderij-installaties vallen. Om ervoor te zorgen dat artikel
4.13 Ow voor dezelfde installaties blijft gelden, is een in onderdeel b
de rie-veehouderij-installatie toegevoegd.
Onderdeel B
Wijziging artikel 4.22, tweede lid, Ow
Artikel 4.22 gaat over het oogmerk en de strekking van de algemene
rijksregels. In onderdeel c van het tweede lid staat dat de beste
beschikbare technieken worden toegepast. Omdat voor
rie-veehouderij-installaties eenvormige voorwaarden voor
uitvoeringsregels worden geïntroduceerd in plaats van
BBT-referentiedocumenten met de bijbehorende BREFs, wordt dat begrip
toegevoegd aan dit artikel.
Onderdeel C
Wijziging artikel 5.7, vierde lid, Ow
Aan artikel 5.7, vierde lid, wordt een onderdeel ingevoegd, opdat
ook voor een rie-veehouderij-installatie, de omgevingsvergunning voor
een wateractiviteit en de omgevingsvergunning voor een milieubelastende
activiteit gelijktijdig aangevraagd moeten worden. Dit is nodig omdat de
richtlijn ook voor die installaties bepaalt dat vergunningverlening
zoveel mogelijk gecoördineerd en integraal dient plaats te vinden. Dit
kan voorkomen bijvoorbeeld bij het lozen in oppervlaktewater op grond
van de Waterschapsverordening of bij grondwater onttrekken.
Artikel 5 is geen nieuwe bepaling, maar omdat
rie-veehouderij-installaties een eigen regime krijgen en niet meer onder
het ‘oude’ ippc-installatie begrip vallen is het – voor een beleid
neutrale omzetting - nodig om rie-veehouderij-installaties toe te voegen
aan artikel 5.7 Ow. Afdeling 3.5. Coördinatie van samenhangende
besluiten van de Algemene wet bestuursrecht, is ingevolge artikel 16.7,
eerste lid, onderdeel b, Ow van toepassing. Dat artikel hoeft niet
aangepast te worden, omdat naar artikel 5.7, vierde lid, Ow wordt
verwezen.
Onderdeel D
Wijziging artikel 5.38, tweede lid, Ow
Voorgesteld wordt aan artikel 5.38, tweede lid, van de Ow een verwijzing naar artikel 70 decies RIE toe te voegen. Deze verwijzing is nodig, omdat veehouderijen niet langer onder hoofdstuk 2 van deRIE vallen. Artikel 13 van die richtlijn geeft aan dat de beste beschikbare technieken voor ippc-installaties volgen uit BBT-conclusies en BBT-referentiedocumenten. Artikel 70 decies RIE geeft aan dat de beste beschikbare technieken voor veehouderijen volgen uit de eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels.
Artikel I, Onderdeel E
Wijziging artikel 19.3 Ow
De voorgestelde wijziging van artikel 19.3, eerste lid, van de Ow is implementatie van de wijziging van artikel 7, tweede en derde alinea, en artikel 8, zesde lid, van de RIE. Dit omvat een aanvulling van informatieplichten bij ongewone voorvallen. De richtlijnverplichting ziet ook op afvalwater, maar dat dit al geregeld is in het bestaande artikel 19.3 Ow.
Onderdelen F en G
Artikelen 20.7 en 20.11 Ow
Met de voorgestelde wijziging van de artikelen 20.7 en 20.11 van de Ow, wordt de verwijzing naar de PRTR-verordening vervangen door een verwijzing naar de PIE-verordening.
Onderdeel H
Wijziging bijlage, onderdeel A, Ow
Onder 1 wordt voorgesteld om in de definitie van ‘andere milieubelastende activiteit’ een verwijzing naar bijlage Ibis toe te voegen, om een beleidsneutrale implementatie te realiseren. Dit is nodig, omdat rie-veehouderij-installaties, waarvoor bijlage Ibis geldt, nu nog binnen de reikwijdte van het begrip ippc-installatie vallen, maar geen ippc-installatie meer zijn onder de RIE, zoals gewijzigd door de herziene Rie.
De wijzigingen die onder 2 zijn voorgesteld, houden verband met de gewijzigde begripsbepaling van de beste beschikbare technieken. In de herziene Rie zijn andere woorden gebruikt in de definitie van ‘beschikbare technieken’. Met de woorden ‘ongeacht of die technieken in de Europese Unie worden toegepast of geproduceerd’ wordt verduidelijkt dat het niet uit maakt waar in de wereld deze technieken worden toegepast of geproduceerd. Dat lijkt een verbreding ten opzichte van de huidige definitiebepaling waarin staat: ‘onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van de betrokken lidstaat worden toegepast of geproduceerd’. Dit is echter geen verbreding in de Nederlandse context, omdat hier altijd al naar beschikbare technieken in de gehele Europese Unie en andere werelddelen werd gekeken (het had dus al een brede werking). De definitie is in lijn gebracht met de wijziging van dit begrip.
In onderdeel 3 wordt definitie voorgesteld voor ‘Eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels’. Dit begrip wordt toegevoegd aan artikel 5.38, tweede lid, van de wet en wordt daarom ook gedefinieerd.
In onderdeel 4 wordt voorgesteld om de definitie van ippc-installatie te wijzigen. ‘voor zover daarin’ wordt vervangen door ‘waar’. Omdat ‘voor zover daarin’ een te beperkte omschrijving van het begrip suggereert. Zie ook de toelichting hieronder op onderdeel 6.
In onderdeel 5 wordt voorgesteld om de begripsbepaling van ‘ongewoon voorval’ aan te passen door een verwijzing naar artikel 7 van de RIE toe te voegen en de verwijzing naar artikel 8 te specificeren tot het derde en vierde lid. De specifiekere manier van verwijzen naar artikel 8 is mogelijk geworden door de nieuwe opbouw van het artikel, waarmee verduidelijkt wordt dat een inbreuk op de vergunningsvoorwaarden die geen direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert en geen onmiddellijke en significante nadelige gevolgen voor het milieu dreigt te hebben, niet als een ongewoon voorval gezien wordt.
In onderdeel 6 wordt een definitie voorgesteld voor ‘rie-veehouderij-installaties’. Dat zijn installaties waar een activiteit als bedoeld in bijlage Ibis wordt verricht.
Het begrip installatie uit artikel 3, onder 3, uit de richtlijn verwijst naar drie bijlagen die elk gekoppeld zijn aan een ander hoofdstuk:
Bijlage I is gekoppeld aan hoofdstuk 2. Dit is het hoofdstuk waar de installaties geregeld zijn waarvoor in Europa BBT-conclusie documenten en achterliggende BREF-documenten zijn of worden opgesteld. In de nationale regelgeving zijn deze installaties gedefinieerd als ‘ippc-installatie’. Deze definitie staat reeds in de Ow.
Bijlage Ibis is gekoppeld aan het nieuwe hoofdstuk 6bis. Dit hoofdstuk gaat over veehouderijen. De beste beschikbare technieken voor veehouderijen komen te staan in ‘eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels’ die door de Europese Commissie worden vastgesteld. In verband hiermee wordt een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk: rie-veehouderij-installatie.
Deel 1 van bijlage VII, gekoppeld aan hoofdstuk 5, geldt voor oplosmiddeleninstallaties. In het Bal is ‘oplosmiddeleninstallatie’ gedefinieerd.
De verplichtingen verschillen per hoofdstuk en type installatie. De drie typen installaties zijn gedefinieerd zodat daaraan de verplichtingen uit de verschillende hoofdstukken van de RIE kunnen worden gekoppeld. Als gezegd: het begrip oplosmiddeleninstallatie staat reeds in het Bal. Oplosmiddeleninstallaties zijn niet vergunningplichtig. Ippc-installaties en rie-veehouderij-installaties zijn wel vergunningplichtig. In de definitie van de drie typen installaties wordt verwezen naar artikel 3, onder 3, van de herziene Rie. In dit artikel staat de definitie van ‘installatie’ en daaruit volgt dat behalve de activiteit die genoemd wordt in een bijlage van de richtlijn ook andere, samenhangende activiteiten binnen het begrip ‘installatie’ vallen mits die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging. Een uitleg van het begrip installatie uit de herziene Rie staat op de IPLO-webpagina: ‘Dit verstaat het Bal onder installatie’.2Voor rie-veehouderij-installaties kan bij oprichting, wijziging of uitbreiding een milieueffectrapportage (mer) nodig zijn. Het opnemen van deze definitie verandert niets in de relatie tot de mer-verplichtingen voor veehouderijen. In veel gevallen is een mer-beoordeling nodig.
rie-veehouderij-installaties zijn installaties voor het houden van:
varkens met een omvang van vanaf 350 VSE;
uitsluitend leghennen met een omvang vanaf 300 VSE;
uitsluitend overig pluimvee met een omvang vanaf 280 VSE;
leghennen en overig pluimvee met een omvang vanaf 280 VSE waarbij de wegingsfactor voor leghennen 0,93 is;
varkens en pluimvee met een omvang vanaf 380 VSE.
Varkensbedrijven voor de biologische productie zijn uitgezonderd. Ook varkensbedrijven met een bezettingsdichtheid van minder dan 2 VSE per hectare zijn uitgezonderd onder de voorwaarden dat de grond alleen wordt gebruikt voor begrazing of de teelt van voedergewassen en de dieren voor een groot deel van het jaar of tijdens bepaalde seizoenen buiten worden gehouden.
Onderdeel I
Wijziging bijlage I bij artikel 1.1, onderdeel B, Ow
Dit betreft een technische aanpassing in verband met de herziene Rie, de
intrekking van de PRTR-verordening en het daarvoor in de plaats komen
van de PIE-verordening.
Artikel II (wijziging Wet milieubeheer)
A
Wijziging artikel 19.1b, tweede lid, Wm
Dit artikel wordt ten eerste gewijzigd zodat het geldt voor ippc-installaties en rie-veehouderij-installaties. Daarnaast wordt voorgesteld om aan artikel 19.1b een derde lid toe te voegen ter implementatie van artikel 24, tweede lid, onderdeel a, waarin is bepaald dat voor ippc-installaties de geconsolideerde vergunningsvoorwaarden beschikbaar gesteld moeten worden aan het publiek. Op dit moment regelt het tweede lid van artikel 19.1b Wm dat een besluit tot verlening of wijziging van de vergunning integraal moet worden gepubliceerd. Het uitgangspunt van de Bekendmakingswet is dat de term «mededeling» tot integrale publicatie en «kennisgeving» tot een zakelijke weergave met een terinzagelegging verplicht. Daarbij wordt een (met toepassing van artikel 3:41 Awb bekendgemaakt) besluit altijd medegedeeld, dat wil zeggen: integraal gepubliceerd.3
Een mededeling houdt dus in: een integrale publicatie via internet. Daarbij horen altijd de onderliggende stukken zoals de vergunning en de voorwaarden. In de memorie van toelichting bij de Wet elektronische publicaties staat over de RIE het volgende.
In artikel 24 en bijlage IV van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334) zijn eveneens bijzondere informatiebepalingen opgenomen. Zo moet volgens artikel 24, tweede lid, na afronding van de besluitvorming de inhoud en de motivering van een vergunning waarop de richtlijn van toepassing is, via internet gepubliceerd worden. Aan deze verplichting wordt voor een belangrijk deel voldaan als afdeling 3.4 Awb van toepassing is. In artikel 19.1b van de Wet milieubeheer is aanvullend bepaald dat het bevoegd gezag in afwijking van de uit afdeling 3.4 voortvloeiende verplichtingen de tekst van een besluit voor eenieder elektronisch beschikbaar stelt, zodra dat besluit onherroepelijk wordt. Door plaatsing van het besluit in het publicatieblad van het bevoegd gezag, dan wel, bij ontbreken hiervan, de Staatscourant, wordt aan deze verplichting voldaan.4
Artikel 24 tweede lid, onderdeel a, van de RIE bepaalt dat niet
alleen de inhoud van het besluit, waaronder een afschrift van de
vergunning en eventuele latere wijzigingen, online gepubliceerd moet
worden, maar ook – in voorkomend geval - de geconsolideerde
vergunningsvoorwaarden. Met de consolidatie worden latere wijzigingen en
rectificaties in de oorspronkelijke tekst verwerkt tot één nieuwe,
bijgewerkte tekst. Met geconsolideerde vergunningsvoorwaarden dient het
bevoegd gezag inzicht te geven in de geldende vergunningsvoorschriften.
Dit betekent dus dat als een deel van de vergunning is gewijzigd, er
vervolgens één document wordt gemaakt waardoor duidelijk is wat de
vergunningsvoorschriften voor het bedrijf zijn. Hierin staan dus ook de
ongewijzigde vergunningvoorschriften, wat tot een compleet overzicht van
de geldende voorschriften leidt.
Het complete overzicht van de geldende voorschriften geldt voor
vergunningvoorschriften die volgens de RIE aan een vergunning voor een
ippc-installatie verbonden moeten worden. Het gaat hier bijvoorbeeld
niet om bouwvoorschriften van een ippc-installatie. In Nederland kunnen
de voorschriften die aan een ippc-installatie moeten worden gesteld in
een omgevingsvergunning en een watervergunning staan. De watervergunning
maakt dan ook deel uit van de geconsolideerde vergunning. Verder biedt
de RIE de mogelijkheid aan lidstaten om algemeen verbindende
voorschriften te stellen in plaats van vergunningvoorschriften (artikel
6). Nederland heeft hier in bepaalde gevallen gebruik van gemaakt door
in het Bal regels te stellen, die gelden voor ippc-installaties. Ook dit
maakt onderdeel uit van de geconsolideerde vergunning, omdat dit ook
‘voorschriften’ zijn die gelden voor een ippc-installatie. De
verplichting om een geconsolideerde vergunning te publiceren geldt
overigens niet voor rie-veehouderij-installaties.
Artikel III (wijziging Wet belastingen op milieugrondslag)
Dit zijn enkel technische aanpassingen.
Artikel IV (Inwerkingtreding)
Inwerkingtreding vindt plaats bij koninklijk besluit.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen