[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2012D08551, datum: 2012-03-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Costa Rica inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2012D08550)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Costa Rica inzake de
uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met Protocol;
San Jose, 29 maart 2011 (Trb. 2011, 81)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd. De
globalisering maakt het voor Nederlandse belastingplichtigen ook
eenvoudiger om vermogen te verplaatsen naar het buitenland, waaronder
naar laagbelastende jurisdicties of jurisdicties met een bankgeheim.
Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat de Belastingdienst  voor een
correcte vaststelling van de belastingschuld in toenemende mate
afhankelijk is van informatie uit het buitenland. Voor de
belastingheffing is een ieder gehouden de te zijnen aanzien van belang
zijnde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Voor een controle van
deze verstrekte informatie is de Nederlandse belastingdienst  wat
betreft de in het buitenland gelegen bronnen van inkomen afhankelijk van
de in het buitenland aanwezige informatie. Wanneer de Nederlandse
belastingdienst geen toegang tot deze informatie heeft, kan dat
belastingontwijking en fraude in de hand werken. Daarom wordt het steeds
meer van belang dat Nederland toegang heeft tot de in het buitenland
aanwezige informatie. Nederland is dan ook voorstander van een zo ruim
mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het gebied van
belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport `Harmful Tax Competition, an emerging
global issue' uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak
van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO het
vervolgrapport `Towards a Global Tax co-operation' vastgesteld. In het
kader van dit rapport hebben vervolgens elf jurisdicties met een
bijzonder belastingregime (`participating partners') een schriftelijke
toezegging (`commitment') aan de OESO afgegeven om de als schadelijk
gekenmerkte fiscale praktijken te beeindigen. Hierop werden deze
jurisdicties voortaan aangeduid als `committed jurisdictions' (hierna:
`gecommitteerde landen'). Tevens hebben de gecommitteerde landen in die
toezeggingen beloofd transparantie en effectieve gegevensuitwisseling
tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te doorbreken. Op 18
april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde
landen de `Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters'
voor de uitwisseling van gegevens (hierna te noemen: het
`OESO-modeluitwisselingsverdrag') openbaar gemaakt. Dit modelverdrag
vormt de (minimum) standaard voor effectieve gegevensuitwisseling op
verzoek. De OESO beoogt via deze gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen en
schadelijke belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde `Tax Information
Exchange Agreements' (TIEA's) daadwerkelijk tot stand kunnen komen, de
OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer `gelijke
concurrentievoorwaarden' (`level playing field'). Zonder gelijke
concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de financiele
dienstverlening in landen die overgaan tot meer transparantie en het
verschaffen van informatie, wordt beinvloed en dat klanten zullen willen
uitwijken naar andere minder `bereidwillige' landen. 

Omdat een laag belastend gecommitteerd land over het algemeen minder
belang hecht aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen met een
hogere belastingdruk, zal de gegevensuitwisseling in de praktijk veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan meer informatieverzoeken aan
een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom. Als
compensatie voor daaruit voortvloeiende mogelijke nadelen, vroegen de
gecommitteerde landen om een aantal compenserende voordelen teneinde
aldus de concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden.
Tegen deze achtergrond is Nederland met een aantal van die
gecommitteerde landen (Guernsey, Isle of Man en Jersey) in
onderhandeling getreden. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-cooeperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat ook
zij zich committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende verplichting tot gegevensuitwisseling conform
de internationale norm. 

Het vaak op een beroep op het bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere
gegevensuitwisseling is hiermee doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid
tot een snelle uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen
over TIEA's of belastingverdragen met een modern artikel 26 (over
gegevensuitwisseling) van het OESO-modelbelastingverdrag. 

De laatste aanpassing van dit artikel 26 vond plaats bij de publicatie
van het OESO-modelbelastingverdrag 2005. Dit artikel 26 is nadien
ongewijzigd overgenomen in de 2008 en 2010 versie van het
OESO-modelbelastingverdrag. Een van de voornaamste elementen van dit
moderne artikel 26 is dat het de aangezochte staat geen ruimte biedt
informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen eigen
(heffings)belang heeft (`domestic interest') bij dergelijke informatie.
Ook kan een aangezochte staat niet weigeren informatie te verstrekken op
grond van een nationaal bankgeheim. 

Nederland heeft actief ingespeeld op deze ontwikkelingen. Op grond van
afspraken die in OESO-verband zijn gemaakt, zijn het Verenigd
Koninkrijk, het OESO-secretariaat en Nederland ieder met jurisdicties in
een bepaalde regio onderhandelingen aangegaan met als doel het sluiten
van TIEA's tussen OESO-lidstaten enerzijds en gecommitteerde landen in
die regio, anderzijds. Zo heeft Nederland gefungeerd als cooerdinator
van een multilaterale onderhandelingsronde in het Zuid-Caribisch gebied.
Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als cooerdinator voor het
Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat fungeerde als cooerdinator
voor de Stille Oceaan. Andere OESO-lidstaten konden er voor kiezen zich
hierbij aan te sluiten. Aangezien het hier gaat om een Verdrag dat
alleen ziet op informatie-uitwisseling op verzoek, is om praktische
redenen geen Toetsschema inzake de standaardcriteria van het Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 (zie Kamerstukken II, 2011/12, 25 087, nr. 29) bij
de toelichting gevoegd.

Verloop van de onderhandelingen met Costa Rica

Mede naar aanleiding van de internationale politieke druk die in het
voorjaar van 2009 is ontstaan, heeft de regering van Costa Rica richting
Nederland aangegeven een verdrag met Nederland te willen sluiten
betreffende het op verzoek uitwisselen van belastinginformatie. Begin
2010 vonden onderhandelingen tussen Nederland en Costa Rica plaats over
de totstandkoming van een dergelijk verdrag. Uiteindelijk werd ambtelijk
overeenstemming bereikt over de tekst van het Verdrag, waarbij de
partijen materieel zo dicht mogelijk bij het
OESO-modeluitwisselingsverdrag zijn gebleven. 

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede in de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gezien de onderlinge betrekkingen zal met name Nederland Costa Rica
benaderen om informatie te verstrekken waardoor het Verdrag voor
Nederland nagenoeg niet tot een verhoging van de administratieve lasten
van de Belastingdienst leidt.

Uitvoeringswetgeving

Voor tenuitvoerlegging van de bepalingen in het Verdrag inzake
informatie-uitwisseling is geen nadere uitvoeringswetgeving nodig. Die
informatieverstrekking wordt reeds geregeld in de Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB).
De WIB verwijst daartoe onder meer naar de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, die regels stelt inzake de informatieverplichting en
geheimhouding. De WIB stelt voorts regels voor informatievergaring,
waaronder de rechtsbescherming van de burgers. 

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1 Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Daar waar de bepalingen niet
substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de desbetreffende
OESO-toelichting (`commentary') van overeenkomstige toepassing en wordt
daarnaar verwezen. Er zijn weinig redactionele wijzigingen voorgesteld.
Inhoudelijk is geen materiele afwijking van het modelverdrag beoogd.

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder de reikwijdte van het Verdrag vallen. Nederland en
Costa Rica zijn onderling overeengekomen om het Verdrag van toepassing
te laten zijn op belastingen van elke soort of benaming, inclusief
douanerechten, die op het moment van ondertekening van het Verdrag
worden geheven, inclusief de vergelijkbare belastingmiddelen die worden
ingevoerd na inwerkingtreding van dit Verdrag. 

Partijen zullen elkaar op de hoogte stellen van relevante wijzigingen in
de organisatie, wetgeving of juridische precedenten ter zake van de
belastingheffing, mits deze wijzigingen van belang zijn voor de
uitwisseling van informatie. 

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. In het
eerste lid, onderdeel c, is nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen
zal gelden voor het in Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de
buiten het grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland
overeenkomstig het internationale recht soevereine rechten kan
uitoefenen met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de
daarboven gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der
Nederlanden aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering
sluit buiten Europa 

gelegen wateren uitdrukkelijk uit. Wat betreft Costa Rica geldt het
Verdrag voor het grondgebied van Costa Rica en de erbij behorende
territoriale wateren.

Wat betreft het begrip `strafrechtelijke belastingzaken' (gedefinieerd
in het eerste lid, onderdeel p) sluiten beide partijen aan bij de ruime
uitleg in de toelichting op het OESO-modeluitwisselingsverdrag. Ten
overvloede is in het derde lid in afwijking van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag op verzoek van Nederland vastgelegd dat
de toelichting van de OESO op het model van toepassing is bij de
interpretatie van het Verdrag. In situaties dat deze toelichting niet
van toepassing is of niet in een uitleg voorziet, kan worden
teruggevallen op de hoofdregel van het tweede lid van artikel 4. Deze
hoofdregel is ontleend aan artikel 3, tweede lid, van het
OESO-modelbelastingverdrag. Een dergelijke bepaling wordt standaard
opgenomen in de Nederlandse belastingverdragen.

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

In dit artikel is conform artikel 5 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (`dubbele
strafbaarheid'). Ook wordt een eventueel bankgeheim doorbroken. De
gecommitteerde landen hebben zich hierop nadrukkelijk moeten vastleggen
in hun OESO-toezegging. Nederland voldoet aan het gestelde in artikel 5
door de bepaling van artikel 5, eerste lid, van de WIB, waarin is
vastgelegd dat op verzoek van een bevoegde autoriteit de gevraagde
inlichtingen dienen te worden verstrekt. Ook Costa Rica heeft de laatste
jaren de nationale wetgeving aangepast om te kunnen voldoen aan de
verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien.

Het vijfde, zesde en zevende lid zijn gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. In het zevende lid is verder een verplichting voor de
bevraagde partij opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan
te geven dat er onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er
belemmeringen zijn om aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De artikelen 6 en 7 komen tekstueel nagenoeg overeen met die van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Daarentegen wijkt de tekst van artikel 8
enigszins af van die van het model. Aan de eerste volzin is toegevoegd
''of het toezicht daarop''. Met deze toevoeging beogen partijen te
regelen dat informatie ook ter kennis kan worden gebracht van
autoriteiten die belast zijn met het toezicht op belastingzaken en dat
deze informatie vertrouwelijk wordt behandeld. Voorts is aan de laatste
volzin op verzoek van Costa Rica toegevoegd de zinsnede  ``indien een
dergelijke toestemming is vereist ingevolge het nationale recht van de
aangezochte partij''. Met deze tweede toevoeging beogen partijen te
regelen dat een uitdrukkelijke toestemming van de aangezochte partij
voor de bekendmaking van informatie alleen vereist is als dit
voortvloeit uit het nationale recht van de aangezochte partij.

 

Voor het overige is de tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag (artikel 8) goeddeels ontleend aan
artikel 22, vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot
stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in
fiscale aangelegenheden (`WABB-verdrag', Trb. 1991, 4). Deze bepaling
regelt de geheimhouding en de `doelbinding', inhoudende dat de gegevens
niet verder mogen worden gebruikt dan het doel waarvoor ze worden
verstrekt. Op grond van de artikelen 25 en 26 van de Richtlijn 95/46/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG
L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden uitgewisseld met derde landen
die een passend beschermingsniveau bieden. In artikel 1 van het Protocol
wordt een dergelijk passend beschermingsniveau verzekerd. 

Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Costa Rica  naar Nederland) zullen de bepalingen over de
vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. 

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van een van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Procedure voor onderling overleg) 

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging of interpretatie
van het Verdrag op te lossen. In geval van een procedure voor onderling
overleg kan het commentaar bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag als
interpretatiemiddel worden gebruikt.

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in zijn huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten. 

Artikel 12 (Inwerkingtreding) 

Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de
ontvangst van de laatste van de kennisgevingen waarin de partijen elkaar
schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat de vereiste interne
procedures voor de inwerkingtreding ervan zijn voltooid. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.
Als een belastingtijdvak ontbreekt, geldt dit voor alle
belastingvorderingen die op of na deze datum ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel p, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding.

Artikel 13 (Beeindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag schriftelijk opzeggen. Het tweede lid
verzekert dat de Belastingdienst na een kennisgeving van opzegging van
het Verdrag nog voldoende de tijd krijgt om verzoeken te doen en in
voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Daarbij blijven de
verdragsluitende partijen ingevolge het derde lid gebonden aan de
vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8.

II.2 Protocol

Artikel 1 (betreffende artikel 5)

Conform Nederlands voorstel is een aantal basisregels voor de
behandeling van persoonsgegevens voortvloeiend uit de eerdergenoemde
EU-richtlijn 95/46/EG vastgelegd in artikel 1 van het Protocol. Dezelfde
regeling is ook overeengekomen met ondermeer Bermuda, de Caymaneilanden,
Samoa en de Turks en Caicoseilanden. De regeling waarborgt onder meer
een inzagerecht (onderdeel e), dat betrokken personen of rechtspersonen
de gelegenheid geeft op verzoek inzage te verkrijgen in de gegevens die
hen betreffen en in hoe deze gegevens worden aangewend. 

Verder is voorzien (onderdeel f) in een aansprakelijkheidsregeling voor
het geval waarin schade wordt geleden door gegevensverstrekking, met in
achtneming van het nationale recht. Het doel van de tweede zin van dit
onderdeel is het verlagen van de drempel voor het aansprakelijk stellen
van de aangezochte staat, mede gezien de grote geografische afstand
tussen de betrokkene(n) en de verdragsluitende staat of staten. Dit doet
evenwel niet af aan de eventuele aansprakelijkheid van de andere
betrokken overheid, zodat, waar toepasselijk, een regresrecht kan worden
geeffectueerd. Dat wil zeggen dat de aangezochte staat een eventueel
door hem uit te keren schadevergoeding kan verhalen op de verzoekende
staat.

Artikel 4

Deze bepaling bevat de bereidheid van partijen om zo spoedig mogelijk
besprekingen te beginnen wanneer Nederland of Costa Rica verdragen met
derde landen sluiten waarin wordt voorzien in andere (verdergaande)
vormen van gegevensuitwisseling (bijvoorbeeld spontane en/of
automatische verstrekking) of wanneer Nederland of Costa Rica de
nationale wetgeving aanpassen om zulke andere vormen van
gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Dit geldt ook in de situatie dat
Nederland met een andere (met Costa Rica vergelijkbare) mogendheid
regelingen treft voor het verstrekken van informatie ter zake van
belastingen die in materieel opzicht minder belastend zijn dan de
bepalingen van het Verdrag. Een mogendheid vergelijkbaar met Costa Rica
is een mogendheid die weinig of geen belasting heft ter zake van
geografische mobiele activiteiten en waar geen substantiele activiteiten
plaatsvinden, sprake is van een gebrekkige transparantie of sprake is
van een gebrekkige effectieve informatie-uitwisseling en die op grond
van deze criteria door de OESO als Tax Haven dan wel financieel centrum
werd aangeduid.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
het Europese deel van Nederland gelden. 

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk per 10 oktober 2010
zijn de ten behoeve van de Nederlandse Antillen afgesloten verdragen
(inclusief de TIEA's) van rechtswege van toepassing op het Caribische
deel van Nederland. Er bestaat geen TIEA ten behoeve van de Nederlandse
Antillen met Costa Rica. Desalniettemin zou Costa Rica een
bijstandsverzoek met betrekking tot het Caribische deel van Nederland
kunnen doen op grond van de Belastingwet BES. Artikel 8.124, tweede lid,
van de Belastingwet BES voorziet in die mogelijkheid, zonder dat artikel
8.134, eerste lid, onderdeel a, daaraan in de weg staat. Artikel 8.124,
tweede lid, beoogt het toepassingsbereik van afdeling 2 ``Internationale
bijstandsverlening'' van hoofdstuk VIII, titel 9, van de Belastingwet
BES uit te breiden tot situaties waar Nederland wat betreft het Europese
deel met een andere staat een bijstandsregeling terzake is
overeengekomen. Een dergelijke regeling, hoewel het uitsluitend geldt
voor het Europese deel,vormt in dat geval de internationale rechtsbasis
van de gegevensverstrekking.

De Staatssecretaris van Financien,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 	OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 	OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000,
beschikbaar via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 	OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

 	OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(`Introduction'): ``An adequate framework will be jointly established by
the OECD and the committed jurisdictions for this purpose particularly
since such a framework would help to achieve a level playing field where
no party is unfairly disadvantaged.''

 	De G-20 is een groep van Ministers van Financien en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

 	Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD's Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . 

 	OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).