[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2011D43799, datum: 2011-09-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Gemenebest Dominica inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2011D43798)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Gemenebest Dominica
inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken;
Roseau, Dominica, 11 mei 2010 (Trb. 2010, 173 en Trb. 2010, 224)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport `Harmful Tax Competition, an emerging
global issue' uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak
van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO het
vervolgrapport `Towards a Global Tax co-operation' vastgesteld. In het
kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (`participating partners') een schriftelijke toezegging
aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale
praktijken te beeindigen. Hierop werden deze jurisdicties voortaan
aangeduid als `committed jurisdictions' (hierna: `gecommitteerde
landen'). Tevens hebben de gecommitteerde landen in die toezeggingen
beloofd transparantie en effectieve gegevensuitwisseling tot stand te
brengen en daarmee hun bankgeheim te doorbreken. Op 18 april 2002 heeft
de OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde landen de `Model
Agreement on Exchange of Information on Tax Matters' voor de
uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen: het
`OESO-modeluitwisselingsverdrag') openbaar gemaakt. Dit modelverdrag
vormt de (minimum) standaard voor effectieve gegevensuitwisseling op
verzoek. De OESO beoogt via deze gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen en
schadelijke belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde `Tax Information
Exchange Agreements' (TIEA's) daadwerkelijk tot stand kunnen komen, de
OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer `gelijke
concurrentievoorwaarden' (`level playing field'). Zonder gelijke
concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de financiele
dienstverlening in landen die overgaan tot meer transparantie en het
verschaffen van informatie, wordt beinvloed en dat klanten zullen willen
uitwijken naar andere minder `bereidwillige' landen. Bovendien hecht een
laag belastend gecommitteerd land over het algemeen minder belang aan
uitwisseling van fiscale gegevens dan landen met een hogere
belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom. De
gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke mogelijke
nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO-normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-cooeperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat ook
zij zich committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende verplichting tot gegevensuitwisseling conform
de internationale norm. Het vaak op een beroep op het bankgeheim
gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is hiermee
doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle uitbreiding van
het aantal bilaterale onderhandelingen over TIEA's of belastingverdragen
met een modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling) van het
OESO-modelbelastingverdrag. 

De laatste aanpassing van dit artikel vond plaats bij de publicatie van
het OESO-modelbelastingverdrag 2005. Een van de voornaamste elementen
van dit moderne artikel 26 van het OESO-modelbelastingverdrag is dat het
de aangezochte staat geen ruimte biedt informatieverstrekking te
weigeren indien deze staat geen eigen (heffings)belang heeft (`domestic
interest') bij dergelijke informatie. Ook kan een aangezochte staat niet
weigeren informatie te verstrekken op grond van een nationaal
bankgeheim.  

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten van TIEA's tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de betrokken regio. Zo heeft Nederland
gefungeerd als cooerdinator van een multilaterale onderhandelingsronde
in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
cooerdinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als cooerdinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen er voor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Dominica

Dominica heeft lange tijd geen informatie uitgewisseld op het gebied van
belastingen. Mede naar aanleiding van de internationale politieke druk
die in het voorjaar van 2009 is ontstaan heeft de regering van Dominica
ultimo 2009 richting Nederland aangegeven een TIEA te willen sluiten.
Oorspronkelijk was Dominica betrokken bij de hiervoor genoemde
multilaterale onderhandelingsronde in het Zuid-Caribisch gebied, maar
heeft gedurende het proces gekozen voor bilaterale onderhandelingen en
heeft daartoe toen Nederland benaderd. Nederland heeft zich ten aanzien
van dit verzoek van Dominica bereidwillig opgesteld, maar wel aangegeven
dat een te sluiten TIEA zoveel mogelijk zou moeten aansluiten bij het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In het onderhandelingsresultaat zitten
overigens wel enkele redactionele wijzigingen ten opzichte van het
model, maar die hebben geen materiele afwijkingen van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag tot doel.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Uitvoeringswetgeving

Voor tenuitvoerlegging van de bepalingen in het Verdrag inzake
informatie-uitwisseling is geen nadere uitvoeringswetgeving nodig. Die
informatieverstrekking wordt reeds geregeld in de Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB).
De WIB verwijst daartoe onder meer naar de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (AWR), die regels stelt inzake de
informatieverplichting en geheimhouding. De WIB stelt voorts regels voor
informatievergaring, waaronder de rechtsbescherming van de burgers. 

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de
desbetreffende OESO-toelichting (`commentary') van overeenkomstige
toepassing en wordt daarnaar verwezen. Dominica heeft weinig
redactionele wijzigingen voorgesteld. Inhoudelijk is geen materiele
afwijking van het modelverdrag beoogd. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Op verzoek van Dominica is een
brede, algemene omschrijving opgenomen van de belastingmiddelen waarop
het Verdrag ziet en vallen alle belastingen die op het moment van
ondertekening van het Verdrag worden geheven onder het toepassingsbereik
van het Verdrag. Dit Verdrag ziet op alle ten tijde van ondertekening
bestaande belastingmiddelen, inclusief de gelijkwaardige
belastingmiddelen die worden ingevoerd na de datum van ondertekening 
van dit Verdrag, indien de bevoegde autoriteiten dit overeenkomen.
Partijen kunnen overeenkomen dat de reikwijdte van de belastingen die
vallen onder dit Verdrag, wordt aangepast.

Partijen zullen elkaar op de hoogte stellen van substantiele
veranderingen in hun belastingstelsel.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Zoals
gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onder b, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor het
in Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit. 

Wat betreft het begrip `strafrechtelijke belastingzaken' sluiten beide
partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

In dit artikel wordt conform artikel 5 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (`dubbele
strafbaarheid'). Nederland voldoet aan het gestelde in artikel 5 door de
bepaling van artikel 5, eerste lid, van de WIB, waarin is vastgelegd dat
op verzoek van een bevoegde autoriteit de gevraagde inlichtingen dienen
te worden verstrekt. Ook Dominica heeft de laatste jaren de nationale
wetgeving aangepast om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit
het Verdrag voortvloeien.

Het vijfde en zesde lid zijn sterk gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. In het zesde lid is verder een verplichting voor de bevraagde
partij opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan te geven
dat er onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er belemmeringen
zijn om aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 7 (Mogelijkheid een verzoek af te wijzen) 

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op een verzoek. Hoewel de formulering op verzoek
van Dominica enigszins afwijkt van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag (artikel 7), komt de inhoud daarmee
grotendeels overeen. In het vierde lid is neergelegd dat inlichtingen
die worden gehouden met het oogmerk van bevordering van een crimineel
doel niet vallen onder het verschoningsrecht van een advocaat of een
andere erkende juridische vertegenwoordiger. 

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag
(artikel 8) is goeddeels ontleend aan artikel 22, vierde lid, van het op
25 januari 1988 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake
wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden
(`WABB-verdrag', Trb.1991, 4). De bepaling regelt de geheimhouding en de
`doelbinding', inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden
gebruikt dan het doel waarvoor ze worden verstrekt. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281, blz.
31-50) kunnen gegevens worden uitgewisseld met derde landen die een
passend beschermingsniveau bieden. Dominica heeft een passend
beschermingsniveau doordat het land tevens partij is bij de Economische
Partnerschap Overeenkomst tussen de Cariforum staten en de EG en haar
lidstaten (Pb EU L 289 van 30/10/2008), met daarin een hoofdstuk 6 met
een regeling voor de verwerking van persoonsgegevens die afdoende geacht
wordt. In het tweede lid is deze regeling van overeenkomstige toepassing
verklaard op de informatie-uitwisseling onder deze TIEA.

Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Dominica naar Nederland) zullen de bepalingen over de
vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. 

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er toch nog nadere regelingen
nodig zijn in de nationale wetgeving van een van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Procedure voor onderling overleg) 

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging of interpretatie
van het Verdrag op te lossen. In geval van een procedure voor onderling
overleg kan het commentaar bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag als
interpretatiemiddel worden gebruikt.

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in haar huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten. 

Artikel 12 (Inwerkingtreding) 

Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na
ontvangst van de laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke
mededelingen dat aan de grondwettelijke of anderszins vereiste
formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na 1 januari 2010. Als een
belastingtijdvak ontbreekt, geldt dit voor alle belastingvorderingen die
op of na die datum ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel p, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 13 (Beeindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag schriftelijk opzeggen. Het tweede lid
verzekert dat de Belastingdienst nog op zijn minst zes maanden na een
kennisgeving van opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken
te doen en in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Daarbij
blijven de verdragsluitende partijen ingevolge het derde lid gebonden
aan de vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
het Europese deel van Nederland gelden. 

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk per 10 oktober 2010
blijven de ten behoeve van de Nederlandse Antillen afgesloten verdragen
(inclusief de TIEA's) van rechtswege van toepassing op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (de zogenaamde `BES-eilanden'). Met Dominica bestaat
een dergelijke TIEA ten behoeve van de Nederlandse Antillen niet.
Desalniettemin zou Dominica een bijstandsverzoek met betrekking tot de
BES-eilanden aan Nederland kunnen doen op grond van de Belastingwet BES.
Artikel 8.124, tweede lid, van de Belastingwet BES voorziet in die
mogelijkheid, zonder dat artikel 8.134, eerste lid, onderdeel a, daaraan
in de weg staat. Artikel 8.124, tweede lid, beoogt het toepassingsbereik
van afdeling 2 ``Internationale bijstandsverlening'' van hoofdstuk VIII,
titel 9, van de Belastingwet BES uit te breiden tot situaties waar
Nederland wat betreft het Europese deel met een andere staat een
bijstandsregeling terzake is overeengekomen. Een dergelijke regeling,
hoewel het uitsluitend geldt voor het Europese deel, vormt in dat geval
de internationale rechtsbasis van de gegevensverstrekking. 

De Staatssecretaris van Financien,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

 OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(`Introduction'): ``An adequate framework will be jointly established by
the OECD and the committed jurisdictions for this purpose particularly
since such a framework would help to achieve a level playing field where
no party is unfairly disadvantaged.''

 De G-20 is een groep van Ministers van Financien en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD's Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

 OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  1