[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Activiteiten en doelstellingen van Nederlandse organisaties gelieerd aan Millî Görüs

Bijlage

Nummer: 2008D23811, datum: 2008-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Rapportage "Activiteiten en doelstellingen van Nederlandse organisaties gelieerd aan Milli Görüs" (2008D23810)

Preview document (🔗 origineel)


Activiteiten en doelstellingen van Nederlandse organisaties 

gelieerd aan Milli Goerue?

Flip Lindo

Instituut voor Migratie- en Etnische Studies (IMES)

Universiteit van Amsterdam

Onderzoek in opdracht van de minister voor Wonen, Werken en Integratie

14 oktober 2008

Hoofdstukindeling

Aanleiding voor het onderzoek							2

Onderzoeksvraag									3

De gebeurtenissen die tot het onderzoek hebben geleid				4

Onderzoeksmethode									11

Het naleven van de grondwet (operationalisering)					13

Overzicht doelstellingen en voorbeelden van activiteiten MGNN 2006-2008
14

Historisch overzicht									16

	1970-1980									17

	1980-1983									19

	1983-1991									21

	1991-1997									27

	1997-2001									32

	2001 (9/11) - heden								36

Het Bundesamt fuer Verfassungsschutz						39

Uitkomsten										42

Literatuur										48

Aanleiding voor het onderzoek

Op  1 november 2007 vond in de Tweede Kamer een algemeen overleg plaats
met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de minister van Justitie
over het Amsterdamse Westermoskeeproject en over de opvattingen van de
aan het project verbonden religieuze organisaties van Turkse
Nederlanders. Deze Nederlandse organisaties zijn aangesloten bij de
Turks-islamitische beweging Milli Goerue?. Gevolggevend aan haar
toezegging aan de Tweede Kamer nogmaals de activiteiten en
doelstellingen van Milli Goerue? te analyseren en de Kamer daarover te
informeren, heeft de Minister voor WW&I opdracht gegeven voor het
huidige onderzoek. 

In Nederland vallen de lokale organisaties verbonden aan de beweging
Milli Goerue? sinds 1997 onder twee federaties. In Milli Goerue?
Noord-Nederland (MGNN) hebben zich de moskeeen en vrouwen- en
jongerenorganisaties verenigd die in het Noordelijk deel van Nederland
zijn gevestigd. De Nederlandse Islamitische Federatie (NIF),
oorspronkelijk de koepelorganisatie van alle organisaties van Milli
Goerue? in Nederland, is nu de koepel van moskeeen en vrouwen- en
jongerenorganisaties die zich voornamelijk in de Zuidelijke helft van
Nederland bevinden. 

De aanleiding voor dit onderzoek zijn de ontwikkelingen in MGNN en die
in de bij hem aangesloten Amsterdamse organisaties sinds 2006, met name
voor zo ver ze verbonden zijn met het project Westermoskee. Dit
onderzoek gaat in de eerste plaats over de activiteiten en
doelstellingen van de Nederlandse organisaties gelieerd aan Milli
Goerue? sinds mei 2006, en niet over het Westermoskeeproject als
zodanig; daarover heeft de regering toentertijd ander onderzoek in het
vooruitzicht gesteld. Wel kan de kritische belangstelling voor de
opvattingen en activiteiten binnen Milli Goerue? niet losgezien worden
van ontwikkelingen rond het project van de Westermoskee.

De kritiek en de scepsis gelden de ideologische richting van de Europese
koepelorganisatie van Milli Goerue?, de strategie achter de bemoeienis
van het Europese hoofdkantoor van de beweging met de bestuurswisselingen
binnen de Nederlandse organisatie in mei en oktober 2006, en de
verwachte effecten hiervan op de doelstellingen van de Nederlandse
organisaties. Het beeld is ontstaan dat Milli Goerue? in Noord-Nederland
en daardoor ook het als progressief en integratief beschouwde
Westermoskeeproject sterk beinvloed worden door de in de pers en door
meerdere politici als zeer conservatief en zelfs extremistisch
omschreven moederorganisatie in Duitsland. De naam van de in Kerpen
(nabij Keulen) gevestigde koepelorganisatie is Islamitische Gemeinschaft
Milli Goerue? (IGMG). De nieuwe bestuurders van MGNN en van Manderen BV
zijn in veler ogen stromannen van de moederorganisatie die ervoor zullen
zorgen dat de Westermoskee, mocht deze er komen, in handen komt van het
Duitse hoofdkwartier. De integratieve doelstellingen van het vorige MGNN
bestuur lopen naar de mening van verschillende kamerleden gevaar
verlaten te worden en ingewisseld voor een strategie waardoor de
achterban zich afkeert van de Nederlandse samenleving en de rechtsstaat.
Samenvattend is de zorg het gevolg van twee veronderstellingen: een over
de ideologische koers van de moederorganisatie, een ander over de
mogelijkheden en de behoefte die de moederorganisatie zou hebben om haar
invloed te doen gelden op de koers van MGNN en het reilen en zeilen van
de nog te bouwen Westermoskee.

Onderzoeksvraag

De centrale vragen van dit onderzoek zijn:

Wat zijn de activiteiten en doelstellingen van de Nederlandse
organisaties gelieerd aan Milli Goerue??

Zijn er aanwijzingen voor het in gebreke blijven van deze organisaties
bij het naleven van de Grondwet? Zo ja, welke?

Bij het beantwoorden van deze vragen werden ook de relaties met de
moederorganisatie in Duitsland en met Turkije in ogenschouw genomen. Bij
het onderzoek waren beide federaties betrokken, maar de aandacht is
vooral uitgegaan naar MGNN en de bij haar aangesloten lokale
organisaties, waaronder de moskeeen van Milli Goerue? in Amsterdam. 

Hieronder volgt eerst een reconstructie van de gebeurtenissen in 2006 en
2007 welke aanleiding waren voor dit onderzoek. Dan wordt de
onderzoeksmethode beschreven, en wordt toegelicht wat in het onderzoek
wordt verstaan onder `het naleven van de grondwet'. Daarna wordt een
overzicht van de doelstellingen van MGNN , en van zijn belangrijkste
activiteiten in de periode 2006-2008 gegeven. Daarop volgt een vrij
uitgebreid historisch overzicht van de ontwikkeling van Milli Goerue? in
Turkije, Duitsland en Nederland, met aansluitend een analyse van de
beoordeling van Milli Goerue? in Duitsland door het Bundesamt fuer
Verfassungsschutz, de Duitse geheime dienst. Tenslotte worden de
uitkomsten van het onderzoek samengevat.

De gebeurtenissen die tot het onderzoek hebben geleid

Op 13 mei 2006 meldden de kranten dat een bestuurswisseling had
plaatsgevonden in de Noord-Nederlandse federatie van Milli Goerue?. Het
Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB) dat een sterke band had met de
vervangen leden in het oude bestuur en samen met de federatie een aantal
spraakmakende projecten uitvoerde, had een dag eerder in een persbericht
te kennen gegeven de samenwerking met Milli Goerue? per direct op te
schorten, na vernomen te hebben dat de Duitse moederorganisatie het
bestuur van de federatie zou overnemen. Uit het persbericht blijkt dat
het ACB vooral beducht was dat de projecten waarin het met Milli Goerue?
`onderwerpen bespreekbaar maakt waarop een taboe rust' niet meer met
deze organisatie zouden kunnen worden uitgevoerd. 

Hierover ontstond meteen ophef  in de pers en in de plaatselijke en
nationale politiek. In de Tweede Kamer werden vragen gesteld waaruit
zorg en afkeuring sprak over de vermoede verandering van de houding van
de organisatie in een radicale en anti-westerse richting. De zeer
kritische formulering van de vragen werd vooral ingegeven door de
overtuiging van de kamerleden dat het Europese hoofdkwartier van de
organisatie de Noord-Nederlandse federatie zou hebben overgenomen ter
verbreiding van zijn extremistische gedachtegoed, tot herstel van de
harde fundamentalistische lijn, en om liberale invloeden op de
Westermoskee-in-aanbouw te verdringen. Een kamerlid was
(Volkskrant-journalist Willem Beusekamp aanhalend) van opvatting dat
Milli Goerue? Nederland `terugvalt in geslotenheid en afkeer van de
niet-islamitische samenleving', en meende ook dat de ontwikkelingen in
de organisatie een illustratie waren van `de toenemende intimidatie van
Nederlandse Turken door rechts-extremistische, nationalistische Turkse
organisaties'. Andere kamerleden brachten de vermeende invloed van IGMG
op het Westermoskeeproject in verband met polariserend of gewelddadig
moslimradicalisme en trokken een vergelijking met de pogingen van
salafisten om gematigde moskeeen over te nemen. Weer andere kamerleden
meenden op basis van berichtgeving in de krant dat de Moslim
Broederschap, in hun ogen een extremistische organisatie die steun geeft
aan terrorisme, vaste voet in Nederland dreigde te krijgen door zijn
mogelijke betrokkenheid bij de bouw van de Westermoskee. 

De huidige bestuurders van MGNN en bestuurders van de aangesloten lokale
organisaties stellen dat de bestuurswisseling het gevolg was van een
over de jaren gegroeide onvrede bij plaatselijke organisaties en binnen
het oude federatiebestuur over het functioneren van de voorzitter en de
vice-voorzitter van de federatie. De handelswijze van voorzitter Ismail
Eryi?it en vice-voorzitter Uezeyir Kabaktepe inzake het
Westermoskeedossier werd door een meerderheid in het bestuur al enige
tijd als zeer frustrerend ervaren. Een meerderheid in het
federatiebestuur en ook de lokale bestuurders van Ayasofya die tenslotte
de te bouwen Westermoskee zouden gaan leiden, constateerden dat zij
verstoken bleven van essentiele informatie over de besluiten die in het
project werden genomen. Deze onvrede werd meerdere malen aan het
hoofdbestuur in Kerpen kenbaar gemaakt. De voorzitter en vice-voorzitter
van de federatie zijn, op verzoek van het hoofdbestuur, verschillende
malen naar Kerpen gereisd om hun visie op de gang van zaken te geven en
hun handelswijze te verantwoorden. Daarnaast heeft de toenmalige
voorzitter van het stadsdeel De Baarsjes en lid van de
projectorganisatie voor de bouw van de Westermoskee, Henk van Waveren,
met het hoofdbestuur gesproken en de voortgang van het project
toegelicht. Ook zijn leden van het hoofdbestuur naar Nederland gekomen
om bestuursvergaderingen van de federatie bij te wonen waarin Eryi?it en
Kabaktepe hun oplossingen voor de financiele problematiek rond de te
bouwen Westermoskee voorstelden en toelichtten. Het tegenwoordige
federatiebestuur stelt dat het besluit van het Europese hoofdbestuur om
het bestuur van MGNN te vervangen genomen werd op aandrang van het
grootste deel van het Nederlandse kader. Vervolgens heeft het Europese
hoofdbestuur Oener Hamurcu, de voorzitter van de Amersfoortse moskee,
benoemd tot nieuwe voorzitter conform de uitslag van een stemming die
onder alle Noord-Nederlandse lokale bestuurders plaatsvond. De
nieuwgekozen voorzitter heeft vervolgens zijn eigen bestuur gekozen.
Alle bij Milli Goerue? betrokken informanten in dit onderzoek stellen
dat dit de gangbare procedure is bij het samenstellen van bestuur van de
lokale en regionale organisaties van de Europese beweging. 

Het consortium dat de bouw van de Westermoskee in handen had bestond uit
drie partijen: Manderen BV, welke Milli Goerue? vertegenwoordigde,
woningbouwcooeperatie Het Oosten en het bestuur van het Amsterdamse
stadsdeel De Baarsjes. Het project kwam na genoemde bestuurswisseling in
moeilijk vaarwater. Binnen het consortium verslechterden de verhoudingen
door verschillende gebeurtenissen. De wisseling van het federatiebestuur
in mei 2006 had vooralsnog geen gevolgen voor de leiding in Manderen BV.
Deze bestond uit de vervangen voorzitter en vice-voorzitter van de
Federatie Ismail Eryi?it en Uezeyir Kabaktepe. Het Duitse hoofdbestuur
van Milli Goerue? vroeg hen nadrukkelijk Manderen BV te blijven leiden. 

De onvrede van de lokale bestuurders over de directie van Manderen BV
nam echter niet af, maar groeide. Het gebrek aan informatie over de
ontwikkelingen in het project werd als steeds nijpender ervaren. Daarbij
zette de druk uitgeoefend door met name Kabaktepe om een convenant te
tekenen waarin men voortzetting van de `liberale koers' en
onafhankelijkheid van buitenlandse invloeden garandeerde kwaad bloed. De
uiteindelijke versie van het convenant dat Milli Goerue? in september
werd voorgelegd werd te meer als respectloos ervaren omdat erin een raad
van toezicht voorzien was die de bewaring van de onafhankelijkheid zou
moeten bewaken. Twee van de drie leden van deze raad zouden moeten
worden aangewezen door respectievelijk het Amsterdams Centrum
Buitenlanders (ACB) en Woningbouwvereniging Het Oosten, het derde lid
vertegenwoordigde Milli Goerue?. De niet-islamitische meerderheid in de
raad van toezicht en ook de garantie van mentale onafhankelijkheid van
de volledige Milli Goerue? organisatie maakten het convenant in feite
onaanvaardbaar. Kabaktepe, Het Oosten en het stadsdeel hielden aan IGMG,
MGNN en de plaatselijke organisaties voor dat ondertekening van het
convenant een voorwaarde was voor voortzetting van de relatie met de
andere partners in het Westermoskeeproject. ACB, Het Oosten en stadsdeel
De Baarsjes zagen in het convenant een herbevestigen van de
vertrouwensrelatie; Milli Goerue? daarentegen beschouwde het convenant
als een belediging die zij zich zouden moeten laten welgevallen om  het
Westermoskeeproject niet nog in het zicht van de haven schipbreuk te
laten lijden. In september ondertekende men het convenant; vervolgens
constateerde het bestuur van MGNN in overleg met lokale Amsterdamse
bestuurders en in aanwezigheid van een bestuurslid van IGMG dat het
vertrouwen in de directie van Manderen BV verdwenen was. In oktober
stuurden de aandeelhouders van Manderen BV het bestuur onder leiding van
Eryi?it en Kabaktepe naar huis. Fatih Da?, sinds 2004 voorzitter van
Ayasofya, een van de aandeelhouders van Manderen BV, stelde in een
persbericht dat de oude directie onvoldoende gevolg had gegeven aan het
verzoek van de aandeelhouders verantwoording af te leggen over de
financiele kant van het project. De oude directie wordt bovendien door
velen in de organisatie aangerekend dat zij de grond aan de Baarsjesweg
waarop de moskee en de woningen zouden verrijzen eind 2005 had verkocht
aan de gemeente om het project financieel rond te kunnen krijgen.
Volgens leden van het nieuwe bestuur is dit gebeurd zonder het vooraf
voor te leggen aan de achterban, die tenslotte had meebetaald om de koop
van het perceel in 1994 mogelijk te maken. Kabaktepe stelt dat de
gronddeal met de gemeente is voltrokken met medeweten en instemming van
huidige leden van het federatiebestuur, en van het hoofdbestuur van
IGMG. De nieuwe directie van Manderen werd gevormd door Da? met een
aantal plaatselijke Milli Goerue? bestuurders. 

De gemeente Amsterdam twijfelde vooralsnog niet aan de integratieve
koers van Milli Goerue?, blijkend uit de mededeling van wethouder Ahmed
Aboutaleb dat `absoluut niet is gebleken dat Milli Goerue? een andere
koers zal volgen dan de liberale'. Bijdendijk maakte bekend dat Het
Oosten de bouw van de moskee heeft stilgelegd, en alleen wilde doorgaan
met de samenwerking als Ayasofya het convenant zou respecteren. Da? liet
weten dat hij de geest van het convenant niet wil opleggen aan zijn
achterban. `Ik heb hem ondertekend omdat ik de bouw wil. Verder kan ik
het niet uitleggen aan mijn achterban'. In januari 2007 trok Da? zijn
steun aan het convenant publiekelijk terug. Op 4 februari bleek uit een
rapportage van het KRO-televisieprogramma Reporter dat de toenmalige
directeur van Manderen BV Uezeyir Kabaktepe al in november 2005 samen
met leden van het hoofdbestuur van IGMG een contract had ondertekend
waarin wordt bepaald dat de aandelen in Manderen (in het bezit van de
vier Amsterdamse Milli Goerue? organisaties) `zo snel mogelijk en op
gepaste manier' overgedragen worden aan een door IGMG aan te wijzen
instelling. Kabaktepe, die door de interviewer in de uitzending werd
geconfronteerd met een kopie van het contract, liet zijn verbazing
blijken dat men dit heeft kunnen achterhalen. Tevens gaf hij aan dat dit
de gangbare procedure is; vrijwel alle objecten van Milli Goerue? komen
`in de centralisatie'. In de uitzending veroordeelde Kabaktepe de
handelswijze van het hoofdbestuur niet; hij leek er eerder begrip voor
te hebben: `Je zou kunnen zeggen dat je daar stond, en uiteindelijk
zeiden mensen, dit is een project van Milli Goerue?, en we willen dit
gewoon onder Milli Goerue? houden...'. Da? liet weten van dit contract
niets af te weten. De directeur van MGNN Yusuf Altuntas stelde dat de
aandelen nooit zijn overgeheveld naar Duitsland. 

	Eind februari 2007 werd voor het Nederlandse publiek duidelijk dat veel
bezoekers van de Ayasofya moskee gedupeerd zijn door eind jaren negentig
in te tekenen op de zogenoemde groene fondsen in Turkije. Het bleek een
zwendelaffaire op Europese schaal te zijn. In een reactie stelde
MGNN-directeur Yusuf Altuntas dat aanbieders van de groene fondsen bij
alle Turkse organisaties, en dus ook bij Milli Goerue? leden van de
achterban hebben benaderd. Milli Goerue? zelf heeft echter op geen
enkele manier mensen aangespoord om geld in effecten te steken.
Officiele richtlijnen van de organisatie verbieden dat. Haci Karacaer,
de oud-directeur van MGNN, dacht evenwel dat het goed mogelijk is dat
individuele bestuurders van Milli Goerue? als vertegenwoordiger werden
ingeschakeld bij de verkoop van effecten. De Autoriteit Financiele
Markten (AFM) stelde een onderzoek in naar de mogelijke betrokkenheid
van de organisatie bij illegale financiele transacties. Op 3 mei maakte
de minister van Financien in antwoord op kamervragen bekend dat AFM
heeft geconcludeerd dat het bestuur van de Westermoskee en de
Turks-islamitische vereniging Milli Goerue? niet zijn betrokken geweest
bij illegale handel in effecten. Uit een rapportage van het TV-programma
Netwerk van 10 mei 2007 bleek wel dat individuele lokale bestuurders en
zelfs leden van het toenmalige federatiebestuur agent waren voor de
holdings. Hierop volgden nog weer kamervragen waarop de minister van
Financien in augustus 2007 antwoordde. Uit zijn antwoorden bleek dat het
onderzoek van de AFM de periode 2004-2007 betrof, gezien de
bestuursrechtelijke verjaringstermijn van drie jaar die de
toezichthouder in acht moest nemen. In die periode is de AFM niet
gebleken dat er nog `groene' effecten zijn aangeboden. Wel stelde de
minister van Financien nu dat door de FIOD in 2002 een strafrechtelijk
onderzoek is gestart naar de aanbieding van `groene' effecten door een
fonds in Nederland. Op grond van dat onderzoek had het Openbaar
Ministerie begin 2007 besloten vier verdachten te vervolgen wegens het
niet in bezit hebben van de vereiste vergunningen. Van een van deze
verdachten was bekend geworden dat hij een bestuursfunctie bekleedde bij
Milli Goerue?. Het onderzoek richtte zich niet op oplichting en het
heeft dus ook niet kunnen vaststellen of hiervan al of niet sprake was.
Inleggers hebben geen aangifte gedaan van oplichting. Het is
onwaarschijnlijk dat er sprake was van opzettelijke misleiding door deze
bestuurders; eerder is aan te nemen dat zij zelf ook hebben gekocht en
verliezen hebben geleden. Gelijktijdig met het AFM onderzoek kondigde
het stadsdeel De Baarsjes, in het kader van de Bibob-procedure, een
onderzoek aan naar de integriteit en financiele solvabiliteit van
Manderen BV. Op 16 mei stelde Burgemeester Cohen, vooruitlopend op de
uitkomsten van dit onderzoek, in een brief aan de Amsterdamse
gemeenteraad dat hij vragen heeft over de integriteit van Milli Goerue?,
en dat het hem onduidelijk is of de organisatie de financien op orde
heeft. Op 23 mei nam de gemeenteraad een motie aan om geen contacten te
onderhouden met de beweging totdat het Bibob-onderzoek is afgerond. Op 8
januari 2008 maakte stadsdeel De Baarsjes bekend dat onderzoek van het
Amsterdamse bureau Bibob niets had opgeleverd dat aanleiding gaf voor
een intrekking van de bouwvergunning voor de Westermoskee. 

Het verdwijnen van Uezeyir Kabaktepe als partner in de
projectorganisatie werd door met name Frank Bijdendijk, directeur van
Het Oosten, als een zware slag gevoeld. Een werkbare relatie tussen hem
en de nieuwe bestuurders van Manderen BV kwam in feite nooit tot stand.
Er ontstond onenigheid over de financiele onderbouwing en haalbaarheid
van het project. Het Oosten vreesde dat Manderen de bouwaanvraag wilde
intrekken, waardoor in 2010 de grond, inmiddels eigendom van de
gemeente, weer in handen zou komen van Manderen. Na verschillende
onderlinge aanvaringen verklaarde Bijdendijk dat Het Oosten niet meer
verder kon met Manderen. Da? verklaarde in een interview in Trouw dat
hij een demonstratie zou organiseren als de bouw van de moskee zou
worden afgeblazen. Hij zei een opstand `binnen wettelijke grenzen' te
verwachten, die vanwege acties van heethoofden die niet in alle gevallen
zijn te voorkomen, wel eens uit de hand zou kunnen lopen. Deze
uitspraken veroorzaakten veel geschokte reacties, bij de partners in het
project en in de Amsterdamse gemeenteraad, en waren ook weer onderwerp
van vragen in de Kamer. De minister voor Wonen, Wijken en Integratie
ging er in een brief aan de Kamer in het bijzonder op in. Deze brief, en
verwante kamervragen met de antwoorden van de betreffende ministers
lagen voor in het algemeen overleg van 1 november 2007. In dit overleg
heeft de minister voor Wonen, Wijken en Integratie het huidige onderzoek
toegezegd.

Onderzoeksmethode

Het onderzoek bestond uit het verzamelen en bestuderen van schriftelijke
en digitale bronnen van primaire en secundaire aard, en het houden van
interviews met bestuursleden binnen de Nederlandse organisaties van
Milli Goerue?, met mensen uit organisaties die gedurende de afgelopen
drie jaar  contacten hebben onderhouden met Milli Goerue?, en met Duitse
en Nederlandse wetenschappers die een grote kennis hebben van de
ontwikkeling van de Turkse Islam in Europa en in het bijzonder van Milli
Goerue? in Duitsland. 

De schriftelijke en digitale bronnen kunnen als volgt worden
gecategoriseerd. Ten ten eerste is er de categorie van verslaggeving,
achtergrondartikelen en opinierende stukken, veelal eerder verschenen in
kranten en weekbladen en voor dit onderzoek grotendeels opgespoord via
het Internet. Onder deze rubriek wordt ook een klein aantal
televisieprogramma's en documentaires gerekend. Ten tweede zijn er de
stukken van de lokale en nationale overheid, hierbij inbegrepen raads-
en kamerstukken. Ook deze stukken zijn voor het merendeel digitaal
geraadpleegd. Deze twee categorieen bronnen zijn primair voor zover ze
een rol spelen in de ontwikkeling van wat hier wordt onderzocht, maar
kunnen secundair genoemd worden in zoverre ze betrouwbare contextuele
informatie geven over deze ontwikkelingen. Ten derde betreft het
wetenschappelijke publicaties. Deze stukken handelen meestal over de
Europese moederorganisatie in Duitsland, de ontwikkeling van de
politieke Islam in Turkije, en het karakter van de band die tussen deze
bestaat. Dit zijn secundaire bronnen. Ten vierde werden primaire
schriftelijke en digitale bronnen van Milli Goerue? geraadpleegd,
waaronder documenten die door MGNN en plaatselijke organisaties ter
beschikking zijn gesteld, zoals statuten, jaarverslagen en
persberichten, en de websites van de Nederlandse organisaties en de
Europese moederorganisatie. Op deze websites kunnen ook de vrijdagpreken
worden gelezen. 

Drie groepen gesprekken kunnen worden onderscheiden: met bestuurders uit
de organisatie, met sleutelfiguren in maatschappelijke organisaties of
uit de plaatselijke politiek die relevante contacten onderhielden of nog
steeds onder houden met de organisatie, en met wetenschappelijke
onderzoekers. Er is met 16 huidige bestuurders van Nederlandse Milli
Goerue? organisaties gesproken. Bij vijf gelegenheden werd met twee
bestuurders tegelijk gesproken, bij een gelegenheid met drie
bestuurders. Met twee bestuurders (Yusuf Altuntas en Fatih Da?) vonden
afzonderlijk meerdere gesprekken plaats. De gesprekken hadden een
gemiddelde lengte van ongeveer twee uur. Alle gesprekken werden met
toestemming van de geinterviewden op de band opgenomen. Met acht mensen
zijn gespreken gevoerd die vanuit hun maatsschappelijke rol te maken
hebben of hebben gehad met Milli Goerue?. Twee van hen zijn
oud-bestuurders van Milli Goerue? Nederland (Uezeyir Kabaktepe en Haci
Karacaer). Met twee personen is meerdere malen gesproken (Frank
Bijdendijk en Uezeyir Kabaktepe). De gemiddelde gespreksduur was
ongeveer twee uur. Met uitzondering van twee zijn alle gesprekken op de
band opgenomen. Zes gesprekken zijn gevoerd met wetenschappelijke
experts op het gebied van de Turkse Islam en in het bijzonder Milli
Goerue? in Europa. Deze gesprekken duurden gemiddeld een uur tot
anderhalf uur. Op een na zijn alle gesprekken op de band opgenomen.

Ofschoon in dit onderzoek geen interviews waren voorzien met bestuurders
en andere functionarissen van de  moederorganisatie in Kerpen, Duitsland
(IGMG), is door middel van interviews met wetenschappers en in
combinatie met de raadpleging van schriftelijke en digitale bronnen
getracht een zo evenwichtig mogelijk beeld te krijgen van de
ontwikkeling van de politieke en religieuze orientatie van IGMG. Hierbij
is ook gekeken naar het karakter van de band tussen IGMG en de Saadet
Partisi (Partij van de Gelukzaligheid) van Necmettin Erbakan, de
stichter van de Milli Goerue? beweging.

De vraag naar de mate waarin IGMG behoefte heeft om bij te sturen waar
het de doelstellingen en activiteiten van de Nederlandse organisaties
betreft, hangt allereerst samen met de vraag in hoeverre er
onaanvaardbaar geachte verschillen in opvatting bestaan tussen IGMG
enerzijds en MGNN en de lokale organisaties anderzijds over de te volgen
ideologische koers. Hierover is een beeld gevormd op basis van de
interviews met experts en de raadpleging van geschreven, voornamelijk
wetenschappelijke bronnen, alsmede door gesprekken met huidige en
voormalige bestuurders van MGNN en lokale organisaties. Daarnaast zijn
de structuur en de wijze van overleg en besluitvorming binnen de
moederorganisatie met de aan haar verbonden regionale federaties en
lokale organisaties onderwerp van onderzoek geweest. De gegevens
hierover komen uit gesprekken met specialisten en uit hun publicaties,
en uit gesprekken met bestuurders. 

Het naleven van de grondwet (operationalisering)

Formeel zijn in de Nederlandse Grondwet de grondrechten van burgers
tegenover de staat (Hoofdstuk 1) en de grondregels van het staatsrecht
vastgelegd (Hoofdstuk 2-7). Een grondwet is bedoeld om de hoofdzaken van
de staatsorganisatie en de verhouding tussen overheid en burgers te
regelen (Koekoek 2000: 18). `Het naleven van de grondwet' werd
allereerst geoperationaliseerd in vragen naar de punten waarop de
bestuurders van Milli Goerue? vanwege eigen religieuze opvattingen de
autoriteit van de Nederlandse democratische rechtsstaat, zijn wetten en
andere instituties niet konden erkennen.    

In dit onderzoek gaat het echter niet alleen om de rechtsnormen voor het
functioneren van de overheid en de verhouding tussen overheid en
burgers, maar ook om de rechtsnormen die de omgang tussen (groepen van)
burgers onderling regelen - om hoe het gesteld is met de instemming van
Milli Goerue? met de wettelijke basis van het gemeenschapsleven in
Nederland in meer algemene zin. In het onderzoek is het criterium `het
naleven van de Grondwet' daarom als volgt verder geoperationaliseerd.
Een aantal artikelen van Hoofdstuk 1 van de Grondwet zijn als leidraad
genomen. Deze worden hier met nadruk ook begrepen als leidend voor
plichten van burgers tegenover elkaar, en voor plichten van organisaties
tegenover de eigen leden en tegenover burgers die geen lid zijn.
Samenvattend betreffen deze artikelen 1) de gelijke behandeling ongeacht
geslacht, ras, godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid en
seksuele voorkeur; 2) de aanvaarding van de vrije keuze van anderen -
ook groepsgenoten - om een andere keuze te maken met betrekking tot
godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid of seksuele voorkeur
dan in eigen kring gebruikelijk is; en 3) de eerbiediging van elkanders
individuele levenssfeer, integriteit en rechten die de wet toekent. Meer
concreet spitsten in dit onderzoek vragen aan bestuurders van Milli
Goerue? zich toe op de gedragslijn van de organisatie met betrekking tot
de verhouding tussen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de
binnen  het kader van de organisatie heersende opvattingen over
homoseksualiteit, de beoordeling van en het optreden tegen
antisemitisme, en de houding tegenover geloofsafval van moslims en in
het bijzonder van mensen binnen of in de nabijheid van de eigen
organisatie. 

Overzicht doelstellingen en voorbeelden van activiteiten MGNN 2006-2008

MGNN is een stichting die tot doel heeft de behartiging van de
religieuze en maatschappelijke belangen van de in het Noordelijk deel
van Nederland woonachtige, voornamelijk Turkse moslims. De stichting
richt zich op hun integratie en emancipatie in, en participatie aan de
Nederlandse samenleving door de prestaties van individuele leden van de
doelgroep te bevorderen. 

Organisatorisch gebeurt dit middels het ondersteunen en cooerdineren van
de activiteiten van de bij de stichting aangesloten organisaties. De
stichting benoemt, schorst en ontslaat de bestuursleden van de bij de
stichting aangesloten organisaties. MGNN streeft naar samenwerking met
islamitische en niet-islamitische organisaties die direct of indirect
opkomen voor de belangen van moslims in en buiten Nederland. De
stichting bevordert de uitbreiding van het aantal bij haar aangesloten
moskeeen, en de oprichting en instandhouding van islamitische
sociaal-culturele informatie-centra, en van internaten. De stichting
bevordert de organisatie van sportactiviteiten, en geeft publicaties
uit.  Daarnaast organiseert de stichting pelgrimsreizen en verzorgt zij
uitvaartdiensten. De stichting informeert het publiek over haar
doelstellingen en activiteiten. Zij gaat een dialoog aan op alle niveaus
en met alle geledingen van de maatschappij. Zij bevordert het vreedzaam
samenleven van moslims en niet-moslims in de Nederlandse samenleving. 

Daarnaast zijn er activiteiten die in nauwe samenwerking en onder
cooerdinatie van het Europese hoofdkantoor in Kerpen, Duitsland worden
uitgevoerd. Als voorbeeld kan dienen het organiseren van een tweetal
sociale elementen van de islamitische orthopraxie die door de
organisatie als geheel en door haar leden essentieel wordt geacht.  De
qurban en de zekat, beide verplichtingen tot geven, zijn islamitische
instituties die door Milli Goerue? serieus worden genomen en jaarlijks
plaatsvinden. De oproep tot en inzameling van bijdragen voor de aanschaf
voor offerdieren voor het slachtfeest van geloofsgenoten in arme landen
(qurban), en de collecte van de armenbelasting (zekat) ter gelegenheid
van de afloop van de ramadan worden georganiseerd door de plaatselijke
moskeebesturen. Het geld gaat via de regionale koepels naar het Europese
hoofdkantoor van waaruit de distributie over tevoren aangegeven doelen
plaatsvindt. Ook de hadj, de jaarlijkse bedevaart naar Mekka, wordt voor
leden van de beweging centraal georganiseerd.

De volgende projecten zijn door de federatie sinds 2006 uitgevoerd of in
uitvoering: 

Weerbaarheid tegen radicalisme. Debattenserie 2005-2008. 

De vrouwenfederatie aangesloten bij MGNN heeft tot doel moslimvrouwen en
-meisjes te stimuleren zich te ontplooien, waardoor zelfstandige
deelname aan de maatschappij op den duur vanzelfsprekend wordt. De
volgende projecten zijn sinds 2006 uitgevoerd of in uitvoering: 

Wat is een leven je waard? Project met als doel het bespreekbaar maken
van eer-gerelateerd geweld. Uitgevoerd en afgesloten in 2006.

Emanciperen Voorop: drie jarig project met als doel bespreekbaar maken
van huiselijk geweld binnen de achterban van de organisatie.

Bestuurd door vrouwen: training en stage om allochtone vrouwen klaar te
stromen voor een bestuursfunctie onder andere bij politieke partijen en
maatschappelijke instellingen. Doel is het witte bestuur wat kleur en
een vrouwelijke tintje te geven.

Keerpunt: het bespreekbaar maken en signalering van voorhuwelijkse
problemen, gedwongen partnerkeuze, problemen omtrent seksualiteit of de
aard van seksualiteit.

De jongerenfederatie behorend bij MGNN heeft, naast het bevorderen en
vergroten van integratie, emancipatie en participatie in de Nederlandse
samenleving, tot doel het versterken van sociale cohesie en contacten,
intern en extern, het beleven van de eigen cultuur, en de versterking
van het gevoel van eigen waarde. Deze doelen tracht men te bereiken door
het aanbieden van activiteiten, projecten, het organiseren van
voorlichtingen. Het volgende project wordt onder andere op het ogenblik
in Amsterdam uitgevoerd:

Bezoekgroep Umut & Amal. Jongeren van de organisatie in Bos en Lommer
hebben een groep opgericht die regelmatig jonge gedetineerden in de
leeftijd 12-18 jaar opzoekt in de gevangenis. Het gaat hier om
gevangenen die weinig contact met de buiten wereld hebben.

Historisch overzicht

In Nederland is het beeld van een omslag (of de dreiging van een omslag)
binnen MGNN naar ultraconservatisme en extremisme sterk verbonden met de
vermeende bemoeienis van de Europese moederorganisatie IGMG met de
bestuurswisseling binnen MGNN en met het veronderstelde
ultraconservatieve en extremistische karakter van de moederorganisatie.
Voor een goed beeld is het van belang om de ontwikkeling van de
politieke islam in Turkije in samenhang met die van Milli Goerue? in
Europa te schetsen. Zo kunnen we de band tussen `het hoofdkantoor' in
Duitsland en de Nederlandse organisaties in een ruimer historisch kader
plaatsen. Dit gebeurt hieronder aan de hand van de beschikbare
wetenschappelijke literatuur. 

	Het laicisme van de Turkse staat is niet hetzelfde als het principe van
de scheiding van kerk en staat zoals dat - op verschillende manieren
overigens - in de meeste Westerse maatschappijen wordt aangehangen en in
de praktijk gebracht. De Turkse republiek hanteert een systeem van
toezicht op en regulering van de meest dominante en `Turkse' godsdienst
van het land, de Soennitische islam. De andere islamitische denominaties
en de andere godsdiensten vallen buiten dit toezicht. De Turkse staat is
weliswaar laicistisch, maar de afstand die zij tot de verschillende
religies houdt is niet gelijk (Rabasa & Larrabee 2008: 12). De
staatsinstitutie die de islam controleert en reguleert is het
Directoraat van Religieuze Zaken (Diyanet ??leri Ba?kanli?i), in het
vervolg kortweg Diyanet genoemd. Deze dienst valt direct onder de
premier en heeft een ruim budget. De dienst heeft twee doelstellingen,
de bestuurlijke cooerdinatie van de 77.000 moskeeen in Turkije, en de
verbreiding van religieuze kennis. Diyanet houdt dus toezicht op de
schriftgeleerden (mufti's) in zijn dienst waarvan er ongeveer 1000 zijn
verspreid over de provincies en districten van Turkije. Alle mufti's en
imams worden opgeleid in de Imam-Hatip scholen, overheidsinstituten voor
religieuze vorming die overal in het land zijn gevestigd, en in een
twintigtal theologische faculteiten aan verschillende universiteiten.
Maandelijks worden er in iedere provincie bijeenkomsten gehouden waar
imams onder leiding van de mufti hun vrijdagse preken voorbereiden.
Formeel is het geen verplichting voor de imams om deze bijeenkomsten te
bezoeken.  De belangrijkste beslissingen worden in Diyanet genomen door
de Hoge Commissie van Religieuze Zaken. De leden van deze commissie
worden gekozen door een groep afgevaardigden bestaande uit hoogleraren
godsdienstwetenschappen, mufti's en hoofden van afdelingen in Diyanet
(Rabasa & Larrabee 2008: 11-13). 

	Pas bij de invoering van de meerpartijendemocratie in de jaren vijftig
van de vorige eeuw werd het in de Turkse politiek mogelijk om ook
islamitische noties een rol te laten spelen. Ook konden
Sufi-broederschappen (tarikatlar), die na de stichting van de Turkse
Republiek buiten de wet werden gesteld, vanaf de jaren vijftig weer
herrijzen doordat de regering Menderes voor het eerst sinds dertig jaar
islamitische tradities toestond. De Nak?ibendi orde is de meest
zichtbare. Er zijn meerdere Nak?ibendi groepen in Turkije. De Nak?ibendi
staan bekend om hun verdraagzaamheid; veel bekende politici van de
mainstream partijen zijn lid van een van de groepen van de orde. De
eerste islamitische politieke partijen werden opgericht door Necmettin
Erbakan met steun vanuit de Nak?ibendi ordes (Rabasa & Larrabee 2008:
14). 

1970-1980

De Milli Nizam Partisi (MNP - Nationale Orde Partij) ontstond in 1970.
De MNP werd, na de tweede militaire coup, in mei 1971 door het
Constitutionele Hof verboden omdat de partij de seculiere principes van
de Turkse Republiek zou willen veranderen en een islamitisch regiem zou
willen vestigen. Erbakan vluchtte het land uit en verbleef in
Zwitserland tot 1972, alwaar hij zijn boek Milli Goerue? (`Visie van het
Volk', of `Nationale Visie') schreef, waarin hij zijn opvattingen
neerlegde over een islamitisch georganiseerde samenleving in Turkije, en
deze afzette tegen visies die de `foutieve en onrechtmatige' weg
propageren, te weten de `liberale visie' (Liberal Goerue?) en de `linkse
visie' (Solcu Goerue?) (LfV Baden-Wuerttemberg 2004: 64-5; Seidel et al.
2000: 29; Yavuz 1997). De titel werd overgenomen als naam voor het
politiek-religieuze platform dat aan de basis zou liggen van een reeks
van politieke partijen waarvan Erbakan de initiator en de spil was. 

De naam werd al vlug ook gevoerd door aanhangers van Erbakan die zich
hadden gevestigd in West-Europese landen, in de eerste plaats Duitsland.
Immigranten die afkomstig waren uit het landelijke Anatolie of die na
een verblijf van en aantal jaren in de gecekondu, de provisorisch en
illegaal gebouwde buitenwijken van de Turkse steden, waren doorgetrokken
naar Duitsland, kwamen in de vroege jaren zeventig voor de beoefening
van hun godsdienst bijeen in woonhuizen, of huurden loodsen op
industrieterreinen die zij inrichtten als gebedsruimte. Onder deze
immigranten was Erbakan, een politicus afkomstig uit de provincie die de
islam als leidraad in het gehele leven en in de politiek benadrukte en 
bovendien de belichaming van de moderniteit en de vooruitgang was (hij
was ingenieur), in toenemende mate populair. De ideologische oppositie
die Erbakan tegen Europa voerde (hij was vanaf het begin tegen
toenadering tot Europa en voor aansluiting bij de islamitische wereld)
sloot goed aan bij het gevoel van veel Turkse immigranten zich in `den
vreemde' (gurbet) te bevinden. Daarbij kwam dat zij er zich bewust van
waren door de laicistisch georienteerde Turken in Duitsland als
provinciaals en ongeletterd te worden beschouwd. Deze vaak beter
opgeleide immigranten ontwikkelden, onder andere via Duitse politieke
partijen, netwerken met de samenleving van vestiging hetgeen het gevoel
van de `dorpelingen' buitengesloten te zijn nog eens versterkte
(Schiffauer 2004: 68-71). 

	In 1972 werd in Turkije door aanhangers van Erbakan de Milli Selamet
Partisi (MSP - Partij van de Nationale Verlossing) opgericht. Bij de
verkiezingen in oktober 1973 haalde de MSP 11,8% van de stemmen, en
kreeg daarmee 48 kamerleden en 3 senatoren in het parlement. Een week na
de verkiezingen werd Erbakan tot leider van de MSP benoemd. Begin 1974
trad de MSP toe tot een coalitieregering met de Cumhuriyet Halk Partisi
(CHP - Republikeinse Volkspartij) van Buelent Ecevit. Erbakan werd
vice-premier in de regering van Ecevit. Er volgden tot 1978 nog twee
andere regeringscoalities waaraan de MSP deelnam - met de Adalet Partisi
(AP - Partij van de Gerechtigheid) van Sueleyman Demirel - en waarin
Erbakan wederom vice-premier was. Ofschoon de meer radicale
veranderingen die hij in de verkiezingsstrijd had beloofd (onder andere
de afschaffing van de rente in het financiele verkeer en de invoering
van Arabische taallessen in het voortgezet onderwijs) niet werden
doorgevoerd, had Erbakan groot succes in het vergroten van het aantal
imam hatip scholen (het aantal verdriedubbelde gedurende de
MSP-regeringsdeelname), en in het vergroten van het aantal van
staatswege betaalde imams in Turkse dorpen (Shankland 1999: 88-90). 

	Ook onder Turkse immigranten in Nederland begonnen aanhangers van
Erbakan in de loop van de jaren zeventig her en der (maar vooral in het
Rijnmondgebied) samen te komen en activiteiten te ontwikkelen. Zij
onderscheidden zich van de op dat moment beter georganiseerde
sueleymanl?'s door de nadruk te leggen op andere dan alleen rituele
plichten - de verplichtingen die de religie aan individuele moslims
oplegt voor hun leven in brede zin en voor maatschappelijke en politieke
strevingen. In navolging van de ideeen van Erbakan droegen zij de visie
uit dat een consequente islamitische levenshouding tevens een zeer
kritische houding tegenover de amorele imperialistische macht van het
kapitalistische westen (maar ook van het communistische oosten)
impliceerde (Landman 1992: 120).

1980-1983

Met de militaire coup van mei 1980 in Turkije werden alle politieke
partijen, en dus ook de MSP, verboden. De coup bracht een toestroom naar
Europa teweeg van mensen die tot dat moment actief waren in de Turkse
politiek. Ook actieve MSP-leden zochten hun heil in Duitsland waardoor
het kader van Milli Goerue? in Europa en in het bijzonder in Duitsland
in korte tijd aanzienlijk werd versterkt.

	Naast de ontwikkeling in de organisatievorming was er vanaf 1980 ook
sprake van een perspectiefverschuiving onder het kader van Milli
Goerue?. Door het verbod van de SMP leek een door de politiek geleide
ontwikkeling naar een islamitische samenleving in Turkije voorlopig tot
staan te zijn gekomen. In het jaar van de Turkse militaire coup was
Rusland Afghanistan binnengevallen. Maar het meest tot de verbeelding
sprekend was dat in Iran zich in 1979 een revolutionair islamitisch
bewind had gevestigd. Dit leidde tot een meer revolutionaire
pan-islamistische orientatie, en een trek naar islamitisch ascetisme in
de gelederen van Milli Goerue?. In de beweging werden de mogelijkheden
van een islamitische staat in de diaspora intensief bediscussieerd. Het
idee van een `eigen' islamitische staat, succesvol uitgedragen door een
van de meest radicale predikers van Milli Goerue? in Duitsland,
Cemaleddin Kaplan, had een sterk mobiliserende werking op de actieve
achterban. Kaplan bestreed de legitimiteit van `een ingenieur' aan het
hoofd van een islamitische beweging en verkondigde dat alleen een
geestelijke (zoals hij) gewettigd was tot het leiderschap te worden
geroepen. Hij stelde daarnaast dat de Turkse staat nooit zou toestaan
dat een islamitische partij door middel van democratische verkiezingen
de macht zou overnemen. Hij betoogde bovendien dat men, zoals in Iran,
de strategie van een eigen revolutionaire beweging moest volgen. In 1983
wist hij de meerderheid van de actieve achterban van zijn standpunten te
overtuigen. Tweederde van de Milli Goerue? gemeenten in Duitsland volgde
Kaplan. De scheuring in de beweging splijtte in meerdere gevallen
families en werd door velen als traumatisch ervaren (Schiffauer 2004:
71-3). 

	Ook in Nederland gingen verschillende afdelingen over naar de
kaplanc?lar, omdat een aantal imams dat in de jaren zeventig actief was
in aan de MSP verwante groepen in Nederland zich bij Kaplan aansloot
(Landman 1992: 121). In 1984 brachten de volgelingen van Kaplan hun
moskeeen onder in de koepelorganisatie Islami Cemiyet ve Cemaatlar
Birli?i (ICCB, Vereniging van islamitische stichtingen en
gemeenschappen). Op zijn hoogtepunt had de beweging ongeveer tweeduizend
aanhangers (Sunier 1996: 240, n.34).

1983-1991

In 1983 werd de opvolger van de MSP, de Refah Partisi (RP -
Welvaartspartij), opgericht. De trieste situatie van de beweging in
Duitsland noopte de partij in te grijpen. Twee in aanzien staande en
religieus goed onderlegde prominenten van de RP, ?evki Yilmaz en Osman
Yumako?ullar?, werden naar Duitsland gestuurd om der organisatie weer op
de rails te zetten. Hun beleid was gericht op overtuiging van degenen
die zich af hadden gekeerd en op verzoening met hen die erover nadachten
om terug te keren. Bekende Turkse imams en charismatische sprekers
werden uit Turkije overgebracht om in de moskeeen te preken. Als
antwoord op de koers van Kaplan werd het overgebleven kader voorgehouden
dat Milli Goerue? `de Duitsers moet tonen wat de islam is'. De steun van
de RP bij de wederopbouw van de beweging na de breuk met de Kaplanc?lar
bracht een grote versterking van de band tussen Milli Goerue? in Europa
en Ankara met zich mee. Deze band werd bewust ontwikkeld; het
leiderschap van Erbakan diende onomstreden te zijn. In mei 1985 richtten
Osman Yumako?ullar? en Ali Yueksel de Avrupa Milli Goerue? Te?kilat?
(AMGT, Organisatie van de Nationale Visie in Europa) op. Yumako?ullar?
werd voorzitter, en zou dit tot 1995 blijven. Er ontstond een
gestructureerde reciprociteit tussen de RP in Turkije en de AMGT in
Duitsland, waarbij de lokale moskeeorganisaties in Duitsland ondersteund
werden met de plaatsing van ervaren en opgeleide imams uit Turkije in
hun moskeeen, en de lokale organisaties op hun beurt collectes
organiseerden voor verkiezingscampagnes van de RP in Turkije. Het AMGT
had baat bij de electorale successen van de RP; in de ogen van veel
Turkse immigranten in Duitsland straalde dit succes af op Milli Goerue?
in de diaspora.

	Tezelfdertijd richtte de Turkse overheid in Duitsland een aan het
Directoraat van Religieuze Zaken (Diyanet ?sleri Bakanligi/D?B)
verbonden organisatie op om de Turkse gelovigen in Duitsland (voorzover
zij soennitische moslims waren) via een netwerk van eigen moskeeen aan
zich te binden. De instelling van de Tuerkisch-Islamische Union der
Anstalt fuer Religion e.V (Diyanet ?sleri Tuerk-?slam Birligi, D?T?B)
was een tamelijk late reactie voortkomend uit de grote zorg die in
Turkse overheidskringen was ontstaan over de groeiende populariteit bij
Turken in Duitsland van buiten de staat opererende islamitische
politieke bewegingen. D?T?B ging in 1985 in Keulen van start voorzien
van aanzienlijk meer middelen dan de reeds actieve niet aan de staat
gebonden Turkse religieuze bewegingen. In het stichtingsjaar sloten zich
al 230 lokale verenigingen aan. 

	Ondanks de formidabele concurrentie van Diyanet wist Milli Goerue? het
herstel van de scheuring met de kaplanc?lar te consolideren en groeide
in de tweede helft van de jaren tachtig de aanhang van de beweging weer
gestaag (Schiffauer 2004: 75). Vanuit het AMGT-hoofdkantoor werd een
netwerk van regionale en lokale organisaties opgebouwd. Daarbij richtte
men zich niet alleen op Duitsland, maar ook op de Turkse gemeenschappen
in andere landen van West Europa. 

	In Nederland werden in de eerste helft van de jaren tachtig de eerste
schreden gezet op het gebied van een meer formele organisatie, op
initiatief van de organisatie in Duitsland. Deze had door de politieke
ontwikkelingen in Turkije inmiddels genoeg kader dat bereid was hierin
tijd te investeren. De eerste federatie van Milli Goerue? in Nederland
en de voorloper van de NIF, de Mueslueman Cemiyetler ve Cemaatlar? 
Federasyonu (MCCF, de Federatie van Verenigingen en Gemeenschappen van
Moslims) werd begin jaren tachtig opgericht. Vanaf 1985 werd de
Nederlandse koepel in de Milli Gazete aangeduid met de naam
AMGT-Hollanda (Landman 1992: 121). De belangrijkste bestuurders werden
aangesteld door AMGT in Duitsland en aangeduid met de term emir, een
term die in Turkije wordt gebruikt door aanhangers van de politieke
islam en kan worden vertaald met `gebieder' (Landman: 1992: 122). De
organisatie van Milli Goerue? in Nederland had tot gevolg dat Milli
Goerue?-aanhangers niet langer probeerden bestaande lokale
moskeeorganisaties van binnenuit te beinvloeden, maar zelf gebedsruimtes
begonnen te openen. Al vanaf het begin was een van de belangrijkste
doelstellingen om Turkse jongeren in Europa te bereiken en te bekeren
tot de Milli Goerue?-interpretatie van de islam. In korte tijd werd een
twintigtal lokale organisaties opgericht die zich tooiden met de naam
Islamitische Jongerenvereniging. Men probeerde de jeugd voor de visie
van de organisatie te winnen met een gecombineerd aanbod van
vechtsportbeoefening en politiek-religieuze evangelisatie, vaak in de
vorm van toespraken van AMGT-prominenten (Landman 1992: 123). Een
oprichter van AMGT vertelde de onderzoekster Liza Nell in 2005 in
Istanbul dat gedurende de jaren tachtig de NIF geen autonome besluiten
kon nemen (Nell, forthcoming). 

	Rond 1990 was AMGT een groeiende en steeds beter draaiende organisatie.
Het hoofdkantoor sloot overeenkomsten met de plaatselijke moskeeen die
de overschrijving van bezitsrechten van moskeeen aan IGMG regelden in
geval de plaatselijke moskeevereniging zou ophouden te bestaan
(Schiffauer 2004: 75). Daartegenover stond dat het hoofdkantoor diensten
verleende, zoals de aanlevering van imams, ondersteuning bij juridische
problemen of bijstand bij conflicten. Deze diensten werden (en worden)
door de lokale gemeenschappen als vanzelfsprekend verwacht en
vastberaden opgeeist, aangezien het wordt gezien als een onvervreemdbaar
recht geldend onder de norm van wederkerigheid. Wederkerigheid tussen
onderdelen van de organisatie is een centraal principe en was in
belangrijke mate verantwoordelijk voor de succesvolle opbouw van de
organisatie vanaf de tweede helft van de jaren tachtig. In de beweging
werd (en wordt) wederkerigheid gezien als een belangrijke norm, die
echter niet altijd schriftelijk hoeft te worden vastgelegd.
Schriftelijke vastlegging is geen voldoende of noodzakelijke voorwaarde
voor tot uitvoer brengen van afspraken, die altijd een vorm van
reciprociteit impliceren. Voor het in gebreke blijven ten aanzien van de
wederkerigheidnorm kan men zich niet beroepen op het ontbreken van
schriftelijke afspraken. (Men kan zich wel beroepen op overmacht of
onvermogen.) 

	De besturen van de regio's werden verplicht tot een driemaandelijkse
rapportage aan het hoofdkantoor. Regio's wetijverden met elkaar over de
ledenaantallen en de inkomsten van collectes voor goede doelen of voor
de partijkas in Turkije. De competitie werd gestimuleerd door het
regelmatig bekendmaken van staatjes waarin de `prestaties' van de
regio's onder elkaar werden gezet, en door het beleggen van
bijeenkomsten overal in Europa waar de meest charismatische predikers
van de beweging de achterban opriepen om te geven voor bepaalde doelen.
O?uz Uecuencue (Algemeen Secretaris van IGMG sinds 2002) wijst tegenover
Werner Schiffauer erop dat de aantrekkingskracht van de oproepen voor
een belangrijk deel bestaat uit een combinatie van referenties aan
positieve aspecten van het leven in Duitsland en het aanroepen van het
verlangen tot terugkeer: `Een arbeider die dit alles hier nog steeds als
gurbet, als den vreemde, ervaart wordt in het vooruitzicht gesteld dat
hij met zijn persoonlijke en financiele engagement eraan bijdraagt dat
hij niet in den vreemde hoeft te blijven leven. Om mee te werken aan een
opbouw van economische verhoudingen zoals hij die kent van Europa, met
passende sociale voorzieningen, om je daarvoor te kunnen inzetten is
natuurlijk een bezielend idee' (Schiffauer 2004: 76). Naast de norm van
wederkerigheid werden ook geestdrift en inzet voor `de zaak' waarin
regio's en plaatselijke organisaties zich konden onderscheiden
belangrijke aspecten van de `habitus' van de Europese organisatie.

	Het citaat van Uecuencue is om meerdere redenen interessant. Allereerst
moet worden gesteld dat de negatieve formulering (niet in den vreemde)
het de spreker mogelijk maakt om de plek niet met name te noemen waar
met de bijdragen en de bezieling van de arbeider aan betere verhoudingen
wordt gewerkt. Deze plek is Turkije. Inmiddels was het evident dat het
verblijf van zeer veel Turkse immigranten in Duitsland niet meer
tijdelijk kon worden genoemd. Uecuencue's analyse maakt het deels
verstopte verdriet van de eerste generatie duidelijk waarmee een
groeiend besef van de praktische onmogelijkheid van een terugkeer in
ongeschonden en onverdeeld familieverband gepaard gaat. Zij maakt ook
duidelijk dat de organisatie, ook al zou deze, naar buiten toe en
intern, het zo goed mogelijk religieus accommoderen van haar achterban
in de Europese samenlevingen ondubbelzinnig tot belangrijkste
beleidsdoel willen verklaren, niet uitsluitend een ideologie van
`blijven in de nieuwe samenleving' kan uitdragen. Als IGMG uitsluitend
als een betrouwbare en fanatieke behartiger van de religieuze belangen
van haar achterban zou optreden binnen de rechtsstatelijke kaders en
normen van de samenleving van vestiging en zich dus zou beperken tot het
stimuleren van islamitische scholen, het bepleiten van gescheiden zwem-
en gymles, etc., zou dat de pijnlijke leemte niet kunnen vullen die het
bewustzijn van blijven (of liever het bewustzijn van niet-terugkeer) bij
de eerste generatie met zich meebrengt. 

	De groei van de organisatie en de oprichting van veel lokale
moskeeorganisaties bracht differentiering van taken met zich mee op het
hoofdkantoor. De aankoop van onroerend goed, de organisatie van
pelgrimages (Hadj), het ophalen en de distributie van offergaven
(Kurban), de collecte en verdeling van de armenbelasting (Zekat), de
opbouw van religieuze infrastructuur, de juridische ondersteuning van
regio's en lokale afdelingen - deze en nog andere taken maakten dat het
aantal mensen werkzaam op het hoofdkantoor snel toenam. In het bestuur
werden financiele en juridische specialisten opgenomen en de
ondersteunende staf werd in verschillende afdelingen georganiseerd. De
arbeidsdeling op het hoofdkantoor en de organisatie van de banden met de
regionale en lokale afdelingen leken op het organogram van een bisdom,
stelt Schiffauer (2004: 76).

	In de tweede helft van de jaren tachtig bracht de nadruk op
organisatievorming en de beklemtoning van de eenheid als gevolg van de
eerdere scheuring in de beweging ook mee dat afwijkende meningen sterk
werden afgekeurd. Schiffauer spreekt van een `retoriek van
naarbinnengekeerdheid' (Rhetorik der inneren Geschlossenheit), maar in
het alledaagse functioneren van de organisaties en in het leven van de
achterban van Milli Goerue? werd de soep volgens hem niet zo heet
gegeten als zij werd opgediend. Schiffauer is van mening dat het Milli
Goerue? nooit is gelukt om een gesloten en strak van bovenaf geleide
organisatie te worden, iets dat de leiding van IGMG in deze jaren wel
voor ogen had. De organisatie beschikte eenvoudig niet over spirituele
of financiele sancties om dit van de regio's en de lokale organisaties
af te dwingen. De lokale organisaties waren en blijven autonoom, ook op
het gebied van de financien, die zij nu eenmaal zelf moesten opbrengen.
De leiding in Keulen en ook de politieke leiding in Ankara waren zelf nu
eenmaal van het werk dat plaatselijk werd verricht afhankelijk. De
leiding in het Keulse hoofdkantoor stelde zich tevreden met
loyaliteitsbetuigingen (Schiffauer 2004: 79).

	Intussen werd duidelijk dat tenminste een groot deel van de immigranten
uit Turkije en hun gezinnen in Europa zou blijven, en dat de loopbaan en
leefwereld van de kinderen uit deze gezinnen daarom in toenemende mate
met de maatschappij van vestiging verbonden zouden blijven. Milli
Goerue? begon de noodzaak in te zien van een ander beleid, en het belang
van een ander discours zowel tegenover de achterban als tegenover
instituties van de landen van vestiging. In de tweede helft van de jaren
tachtig werd door AMGT een aantal Europese conferenties belegd waarin de
eigen achterban als onderdeel werd gezien van een groeiende islamitische
minderheidspopulatie in West Europa, en waarin een nieuwe, op West
Europa gerichte strategie werd ontwikkeld. De Nederlandse afdeling,
sinds mei 1987 Nederlandse Islamitische Federatie (NIF) geheten, was
gastheer van de conferenties in 1987 en 1989. Erbakan was op beide
conferenties de meest vooraanstaande spreker. 

	Een van de uitkomsten van de conferenties was dat men dacht de
aantrekkingskracht van de beweging voor jongeren te vergroten door ze
meer manoeuvreerruimte te bieden buiten het directe zicht van de oudere
generatie die vooral in de moskee samenkwam.  In Nederland kwamen er zo
in korte tijd veel jongerenorganisaties bij die de beschikking kregen
over eigen ontmoetingsruimten met een aantrekkelijker activiteitenaanbod
welke ook openstonden voor jongeren van Turkse komaf die nog niet zo
religieus georienteerd waren. Deze organisaties werden geleid door kader
van Milli Goerue?, over het algemeen twintigers en dertigers. Op het
niveau van de federatie kregen de lokale jongerenafdelingen een aparte
status door de oprichting van overkoepelende jongerenorganisaties, bij
de federatie aangesloten, een voor het Noordoostelijk deel van Nederland
- gevestigd in Amersfoort - en een voor het Zuidwestelijk deel -
gevestigd in Rotterdam (Landman 1992: 123-4). De Amersfoortse
jongerenfederatie ontwikkelde weldra een visie over de toekomst in
Nederland die afweek van wat het NIF-bestuur in Schiedam (bestaande uit
voornamelijk leden van de eerste generatie) voorstond.

	De jongerenafdelingen waren en zijn uitsluitend gericht op activiteiten
voor jongens en jonge mannen. De organisatie van activiteiten voor en
door vrouwen kwam later op gang, eerst vanaf het begin van de jaren
negentig met de oprichting van lokale vrouwenafdelingen in sommige
plaatsen waar eerder al moskeeen van Milli Goerue? waren gesticht, en
tenslotte met de oprichting later in de jaren negentig van
koepelorganisaties voor vrouwen die aan de (toen inmiddels twee)
Nederlandse federaties waren verbonden. 

	Rond 1990 beschikten alle Milli Goerue?-moskeeen in Nederland over een
via de AMGT aangestelde imam van wie het salaris werd opgebracht door de
aangesloten leden. De AMGT stelde programma's voor spreekbeurten van
populaire Milli Goerue?-predikers en lezingen van vooraanstaande leden
van de Refah Partisi samen die langs de aangesloten moskeeen in West
Europa reisden. Necmettin Erbakan zelf opende zo in 1986 een Milli
Goerue?-moskee in Haarlem. Bij gelegenheid van deze spreekbeurten en
conferenties werd de nadruk gelegd op het belang van moslims van Milli
Goerue? zich ook op andere terreinen, buiten de bestaande moskeeen en
jongerenorganisaties, te organiseren, zoals in de politiek, het
onderwijs, en in de media (Landman 1992: 125). Als gevolg hiervan
richtten aanhangers van Milli Goerue? verschillende islamitische
basisscholen op. De eerste islamitische basisschool werd in 1987 in 
Rotterdam opgericht op initiatief van NIF-bestuurders (Landman 1992:
262). De NIF werkt sinds de jaren tachtig ook als een van de landelijke
belangenorganisaties van Turken in Nederland samen met andere landelijke
organisaties in het Inspraakorgaan Turken (IOT), een formele
overlegpartner van de Nederlandse overheid. 

	Ten tijde van Landmans onderzoek (1987-1991) vertelde een bestuurslid
van de NIF dat de voorzitters nog steeds door het hoofdbestuur in
Duitsland worden aangesteld, maar dat deze aanstellingen worden
voorafgegaan door consultatie van de lidorganisaties (Landman 1992:
122). Nell (forthcoming) stelt op basis van interviews met onder andere
vroegere AMGT leiders in Turkije dat de belangstelling van Erbakan en
andere prominenten van de RP voor de beweging in de diaspora verslapte,
en dus ook hun invloed aldaar verminderde, toen de RP in 1995 de
verkiezingen won.	Begin jaren negentig was de Kaplanbeweging in
Nederland op zijn retour. Sunier, die in de eerste helft van de jaren
negentig onderzoek deed, constateerde dat steeds meer plaatselijke
afdelingen in onderhandeling waren met de NIF voor een hereniging (1996:
240, n.34).

1991-1997

In 1991 introduceerde Necmettin Erbakan de ideologie van Adil Duezen
(Rechtvaardige Orde). Het ideaalbeeld dat hij naar voren brengt is er
een van een maatschappij die is georganiseerd in verbanden zoals gilden
en religieuze gemeenschappen, en waarin op het economische vlak het
kapitalisme aan banden is gelegd. In het onuitgewerkte betoog
beklemtoont Erbakan vooral de ethische dimensie, en  zet zijn ideaal,
rechtvaardigheid gedragen door een islamitisch maatschappelijk systeem
(welk dat oom moge zijn)  af tegen de `slavernij' waardoor het
kapitalisme wordt gekenmerkt, dat vanuit Wall Street achter de schermen
ideologisch en financieel wordt geleid door de Zionisten, die in de ogen
van Erbakan erop uit zijn om het niet-Joodse deel van de wereldbevolking
en in het bijzonder de moslims in slavernij te voeren. Adil Duezen lijkt
zo vooral een traktaat ter geestelijke mobilisering van Erbakans
volgelingen. Het `antizionisme' dat erin wordt gepropageerd is een
constante in het discours van de politicus en in feite niet te
onderscheiden van antisemitisme (Landau 1988).  Als richtlijn voor het
politieke handelen of voor het beleid van een koepel van
moskeeverenigingen in den vreemde was Adil Duezen veel te schematisch
(Schiffauer 2004: 80).  

	Het succes van de RP verlegde de aandacht naar het praktische en
tactische werk dat dit voor het kader meebracht. Bij de verkiezingen van
1995 boekte de RP een enorme winst. In 1996 kwam een een coalitie tussen
de RP en de Do?ru Yol Partisi (DYP - Partij van het Ware Pad) van Tansu
Ciller tot stand, die in de volksmond de z.g. refahyol (`pad van de
welvaart') regering ging heten. Erbakan en Ciller spraken af het
premierschap afwisselend te bekleden. Erbakan werd in 1996 premier. De
machtsovername van de coalitieregering met de RP en in het bijzonder het
premierschap van Erbakan genereerde een euforische stemming in de
gelederen van Milli Goerue?. 

Rond deze tijd besloot het hoofdbestuur in Keulen de taken van de
organisatie over twee juridische lichamen te  verdelen. Eind 1994 werd
de AMGT hernoemd in Europaeische Moscheebau und -Unterstutzungs
Gemeinschaft e.V. (EMUG - Europese Moskeebouw- en
Ondersteuningsvereniging). Begin 1995 werd de Islamische Gemeinschaft
Milli Goerues e.V. (IGMG - Islamitische Vereniging Milli Goerues)
opgericht. Formeel is vastgelegd dat EMUG het onroerend goed van de
organisatie beheert, terwijl IGMG de religieuze, sociale en culturele
taken overneemt. 

Voorzitter van zowel IGMG als EMUG wordt de vroegere AMGT algemeen
secretaris Ali Yueksel. AMGT-voorzitter Osman Yumako?ullar? is
afgetreden, keert terug naar Turkije en komt in 1996 voor  RP in het
Turkse parlement. Mehmet Sabri Erbakan wordt algemeen secretaris van
IGMG, en vice-voorzitter van EMUG. Mehmet Sabri Erbakan is de zoon van
de overleden oudere broer van Necmettin Erbakan. Hij heeft een Duitse
moeder, en is opgegroeid in Keulen. 

	Vanaf 1995 organiseert IGMG jaarlijkse massabijeenkomsten, meestal in
voetbalstadions. Politiek en religie worden hier onlosmakelijk met
elkaar verbonden door het optreden van politici van de FPen in de eerste
plaats van Necmettin Erbakan, die een uitzinnige stemming onder de
tienduizenden aanwezigen teweegbrengt. In een onstuimige sfeer wordt een
gezamenlijkelijkheid gevierd die nauw verbonden is met de politieke
Islam in Turkije. De manifestaties krijgen aandacht van de media, en
waarnemers uiten hun ongenoegen over het fanatieke karakter van de
gebeurtenissen waarbij de strijdlustige teksten van vooral Erbakan
kritisch tegen het licht worden gehouden. Hier laat de beweging haar
ware gezicht zien, betoogt een deel van de commentatoren. Een ander deel
stelt dat het slechts peptalk is. Ook plaatselijke prominenten van Milli
Goerue? benadrukken dit. 

	Het is peptalk, maar niet `slechts' peptalk. De inhoud van de speeches
heeft betekenis, maar de onstuimige reactie van de in grote getale
opgekomen achterban heeft nog meer betekenis. De bijeenkomsten kunnen
gezien worden als interactieve voorstellingen die, zegt Tezcan (2000),
in scene zijn gezet. De IGMG-leiding heeft in deze enscenering het
voortouw. De massabijeenkomsten zijn een 

uiterst succesvolle strategie voor groepsvorming gebleken, gezien het
enthousiasme dat de evenementen opwekken onder de achterban. Als
strategie heeft het beleid problematische kanten vanwege de beeldvorming
naar `de buitenwereld'. De behoefte waarop de strategie inspeelt (zowel
bij de achterban als bij de Turkse politici) legt een paradox bloot in
de dynamiek van de beweging. Het besef  dat de samenleving van vestiging
ook de samenleving van de toekomstige generaties zal zijn en blijven, is
voor een zeer groot deel van de achterban, in het bijzonder de eerste
generatie, een pijnlijk besef. Het is een erkenning, tegen wil en dank,
dat `het eigene' van het individu in een hachelijke situatie verkeert.
Bij het eigene behoren nadrukkelijk zijn/haar meest gekoesterde
verbanden zoals die van de familie en van intieme relaties met sommige
andere personen en gezinnen. Aan die relaties ontleent men het
bewustzijn van wie men is, en bij de eerste generatie breekt het besef
door dat het samenstel van deze relaties dreigt te desintegreren. Dit
komt omdat men zich realiseert zich dat terugkeer met behoud van die
essentiele verbanden onwaarschijnlijk en zelfs onmogelijk is. De vraag
hoe men zichzelf kan blijven in de nieuwe situatie is moeilijk te
beantwoorden. Hoe kunnen immigranten van de eerste generatie van een
toestand die zij eigenlijk altijd als een vorm van ballingschap in `den
vreemde' (gurbet)  hebben gevoeld, ineens overstappen naar die van een
`ondubbelzinnig' burgerschap van die nieuwe samenleving? Het doordrongen
raken van het besef voor altijd te zullen blijven roept het instinct tot
behoud van het eigene op. Een organisatie als Milli Goerue? kan niet
anders dan trachten die paradox te accommoderen. Het voldoen aan deze
behoefte bij de achterban kan bestuurders in het centrum van de
organisatie ook goed uitkomen. Het is onvermijdelijk dat er in een
landsgrenzen overschrijdende organisatie met doelstellingen in
verschillende arena's ook krachten zijn die  hun voordeel willen doen
met deze natuurlijke reactie in de achterban. 

	In Nederland beginnen rond de helft van de jaren negentig onderzoekers
maar ook de media belangstelling te ontwikkelen voor Milli Goerue?. De
beweging is groeiende, en jonge zegslieden treden naar buiten. De broers
Tevfik en  Ismail Ta?pinar uit Amersfoort, en de Amsterdamse
jongerenvoorzitter Haci Karacaer worden door de pers ontdekt, en de
buitenwacht maakt kennis met de jonge garde van de beweging die zijn
geduld aan het verliezen is met de theedrinkende en over Turkse politiek
discussierende eerste generatie. In verschillende interviews beklemtonen
ze dat Nederland hun land is, waar eigenlijk maar weinig hoeft te worden
veranderd, want is al voor een groot deel reeds islamitisch ingericht.
In Nederland zijn de organisaties van Milli Goerue? inmiddels relatief
onafhankelijk van het hoofdkantoor: `We gaan nog vaak naar vergaderingen
op Europees niveau, maar het is niet meer zo dat Keulen ons beleid
bepaalt'. De uitspraken van de oude mannen van het hoofdkantoor (Ali
Yueksel: `Democratie is een goddeloze uitvinding') doen ze af als
peptalk. Milli Goerue? heeft niets fundamentalistisch meer sinds de
Kaplanc?lar uit de top van de Europese organisatie zijn verdwenen.
Citaten uit het etnografische werk van de antropoloog Thijl Sunier
worden aangehaald, die stelt dat de jongerenorganisaties van Milli
Goerue? open en modern zijn: `Benadrukking van je Turkse identiteit in
Nederland is een doodlopende straat. Je blijft dan altijd een
buitenlander voor je omgeving. Maar je kunt heel goed je islamitische
identiteit benadrukken en tegekijk eisen dat je als Nederlander
geaccepteerd wordt'. In het boek van Sunier kan je ook andere teksten
lezen, eveneens in de eerste helft van de jaren negentig opgetekend: `Ik
ben niet tegen televisie of tafeltennis of zo, maar voor mij hoeft het
niet. Dit is een religieuze organisatie. Hij is opgezet om jongeren de
islam te leren. Wij zijn aanhangers van de islamitische partij in
Turkije en we moeten de leden duidelijk maken wat de partij wil. [...]'
(Sunier 2006: 184). 

	De aankoop van het Riva-terrein in Amsterdam eind 1993, de vestiging
van de moskee in de voormalige garage en de plannen van het plaatselijke
moskeebestuur voor de bouw van een grote moskee (de Ayasofya) op het
terrein hadden veel commotie en een langdurig conflict met het bestuur
van het stadsdeel De Baarsjes tot gevolg. Dit conflict kreeg de nodige
aandacht in de media en trok de belangstelling van velen ook buiten het
stadsdeel. In de loop van dit proces wisten de zegslieden en trekkers
van het moskeeproject, Uezeyir Kabaktepe en later ook Haci Karacaer, het
beeld van hun beweging als obscure, islamistische, naar binnen gekeerde
en op Turkije gerichte beweging in positieve zin bij te stellen. Hierbij
werden ze in niet geringe mate geholpen door de toenmalige directeur en
de woordvoerder van het Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB), Gert-Jan
Harbers en Gijs von der Fuhr. 

	Wetenschappers die door de pers worden benaderd voor hun mening over
het conflict wijzen op de grote plaatselijke verschillen binnen de
Europese beweging, oordelen positief over Milli Goerue? in Nederland en
in het bijzonder over de Amsterdamse organisatie. De antropoloog Thijl
Sunier stelt eind 1995 in de NRC dat het onterecht is dat de beweging
zonder te letten op de verschillen erbinnen als fundamentalistisch te
kenmerken. `De opvattingen binnen Milli Goerues lopen enorm uiteen. In
Duitsland is er een radicalere leiding dan hier. In Nederland worden de
radicale voormannen juist op een zijspoor gezet ten gunste van mensen
als Kabaktepe, die kiezen voor meer aansluiting bij de Nederlandse
samenleving'. De arabist Nico Landman, auteur van het standaardwerk over
de islam in Nederland `Van mat tot minaret', zegt in de krant dat hij
een spanning ziet tussen de openheid van de jongeren en de anti-westerse
houding van de oude leiders. De sociaal-economische positie van leden
van de groep komt in de Milli Goerue? conferenties niet aan de orde. Het
gaat vrijwel uitsluitend over religieuze kwesties. 

	Niettegenstaande het relatieve discursieve succes dat de beweging in de
loop van het conflict om de moskee in De Baarsjes weet te bereiken,
wordt de strijd voor de vestiging van de Ayasofya-moskee aan de
Baarsjesweg op het juridische vlak verloren met de uitspraak van de Raad
van State eind 1996 (Lindo 1999). Een verder verbetering van het
liberale beeld van de organisatie is noodzakelijk omdat Milli Goerue? in
Amsterdam het nu volledig moet hebben van een consolidatie, uitbreiding
en intensivering van contacten buiten de eigen groep om de moskee in De
Baarsjes alsnog te kunnen realiseren.

	In 1996, niet lang na de transformatie van AMGT in EMUG en de
oprichting van IGMG, werd de Stichting Nederlandse Moskeeenbouw- en
Ondersteunings Gemeenschap (NMOG) opgericht. De stichting kan als een
Nederlands onderdeel van EMUG/IGMG gezien worden en regelt het beheer
van het Nederlandse onroerend goed van de beweging. Ibrahim El Zayat,
directeur van EMUG, was vanaf het ontstaan secretaris. 

Op 28 februari 1997 maakte de `zachte coup' een eind aan de RP-DYP
coalitie. Erbakan werd gedwongen af te treden in juni van dat jaar, en
werd in 1998 door het Turkse Hooggerechtshof verboden politiek te
bedrijven. De burgemeester van Istanbul, Tayyip Erdo?an, werd gevangen
gezet omdat hij een gedicht voordroeg en kreeg vervolgens ook  een
verbod op het bedrijven van politiek. 

1997-2001

De RP had tot het einde een oppositionele, anti-westerse agenda. De
partij was sterk gekant tegen het EU-lidmaatschap voor Turkije, en wilde
een Islamitische Unie oprichten en in die unie een islamitische munt
introduceren. Erbakan bezocht gedurende zijn korte regeringsperiode
verschillende islamitische landen om zijn idee aan de man te brengen en
wist zelfs een samenwerkingsverband tot stand te brengen tussen acht
islamitische landen. Na de coup van 28 februari en het verbod van de RP
begon zich een scheiding der geesten af te tekenen in de beweging tussen
wat men de gestaalde kaders kan noemen onder leiding van Erbakan en een
jongere garde onder leiding van Erdo?an. Beide groepen zagen zich
genoodzaakt steun te zoeken bij internationale instituties aangezien in
Turkije de weg naar politieke invloed was afgesneden. Erbakan ging in
beroep bij het Europees gerechtshof, waarschijnlijk contre coeur
aangezien dit een institutie was die eerder geen deel uitmaakte van zijn
adil duezen, om de beslissing tot opheffing van de RP door het Turkse
Hooggerechtshof vernietigd, en zijn politieke ban  opgeheven te krijgen.

	In 1998 richtte het verweesde kader van de RP de Fazilet Partisi (FP -
Partij van de Deugd) op. De FP verzette de bakens en werd een groot
voorstander van Turkije's aansluiting bij de EU. De twee groepen in de
partij dachten hierover inhoudelijk verschillend, maar blijkbaar deelde
men de mening dat dit, gezien de moeilijke situatie van de politieke
beweging in Turkije, strategisch de beste zet was. Men hoopte dat het
EU-lidmaatschap de zo verlangde vrijheid van politiek handelen zou
brengen, en de macht van het leger aan banden zou leggen (Kasaba &
Bozdo?an 2000:18). De FP begon het belang van de democratie en de
rechtsstaat te benadrukken. De formele leider van de partij (bij
ontstentenis van Erbakan), Recai Kutan, benadrukte in 1998 in een
tv-interview dat dit het grote verschil met de RP was, en dat de leiders
van de FP `door de ervaringen van de laatste jaren hadden geleerd dat
democratie eerst komt; zonder dat kan niets worden bereikt'. In 1999
ging Kutan naar Washington om te spreken met Amerikaanse politici en
Joodse lobbygroepen (Kuru 2005: 271).  De visie van de FP maakte ook een
ommezwaai wat betreft de economie. Beklemtoonde de RP nog het belang van
een sterke centrale staat en diens rol in de economie, de FP zag juist
heil in decentralisatie van beleid, de markteconomie en privatisering
(Oeni? 2000: 304). In juni 2001 werd de FP, ondanks zijn democratische
discours, wegens het in strijd handelen met de laicistische
grondprincipes van de Turkse Republiek verboden. De partij had het recht
van vrouwen verdedigd om een hoofddoek te dragen op universiteiten en in
het parlement. Het verbod leidde kort daarna tot een scheuring in de
partij. De traditionalisten en aanhangers van Necmettin Erbakan richten
in juli de Saadet Partisi (SP - Partij van de Gelukzaligheid) op. De
vernieuwers onder aanvoering Abdullah Guel en Recep Tayyip Erdo?an
richtten in augustus de Adalet ve Kalk?nma Partisi (AKP, Partij voor
Gerechtigheid en Ontwikkeling) op. De SP keerde terug naar de oude adil
duezen uitgangspunten, en was weer tegen aansluiting bij de EU. De
veranderde strategie van de FP had Erbakan weinig opgeleverd; het
Europese Hof wees in 2001 zijn beroep tegen de ontbinding van de RP en
zijn verbanning uit de politiek af. De SP werd nu ook volledig
gedomineerd door de oude kaders, aangezien de jonge vernieuwingsgezinde
garde was vertrokken naar de AKP (Kuru 2005: 271). De les die Kuru trekt
uit de werdegang van de FP en de breuk in de beweging is dat
islamitische bewegingen het best kunnen worden beschouwd als sociale
bewegingen wier ideologie aan verandering onderhevig is als
handelingsmogelijkheden verschuiven. Het vastprikken van deze bewegingen
op de door deze gepredikte religieuze essentialia brengt de analyse niet
verder. Hoe zouden anders de verschillen tussen allerlei
politiek-religieuze stromingen met dezelfde erfenis (de Soennitische
islam) kunnen worden verklaard, stelt hij (Kuru 2005: 273).

	Vanaf het begin van de jaren negentig boden islamitische holdings uit
Turkije effecten aan in de moskeeen van Milli Goerue? in Europa.
Vooraanstaande personen uit de lokale moskeegemeenschappen werden
overgehaald om als agent op te treden. Deze `groene fondsen' wisten zo
de netwerken en vertrouwensbanden binnen de gemeenschappen in te
schakelen om aandeelhouders te werven. Voor veel leden van Milli Goerue?
was de combinatie van een bijdrage leveren aan een goed doel
(ondersteuning van islamitische bedrijven in Turkije, die op hun beurt
de islamitische politiek zouden ondersteunen) en het najagen van het
voorgespiegelde eigenbelang (winsten tot vijftig procent)
onweerstaanbaar. Er heerste een stemming die trekken van een goudkoorts
had. Het hoofdkantoor liet toe dat de jaarlijkse massabijeenkomsten
werden gesponsord door de holdings. In 2000  storten de holdings in.
Veel beleggers uit de gemeenschap verloren hun door jarenlang werk
bijeengespaarde kapitaal (Schiffauer 2004: 81-2). `Er heerst een
depressie in de gemeenschap. Men kan ons weliswaar geen concrete
verwijten maken. Maar ze laten ons toch merken dat ze in ons de mensen
zien die met onze visie en onze dromen hebben gespeeld'. In Nederland
voltrok zich ditzelfde proces, met ernstige financiele gevolgen ook voor
veel Turkse Nederlanders, waaronder voor hen die in Milli Goerue?
moskeeen bidden. De Nederlandse pers besteedde er pas jaren later (in
2007) aandacht aan. Hieronder wordt er nog verder op ingegaan.

	In Nederland vindt in 1997 een splitsing in de federatie plaats. De
organisaties in de Noordelijke helft van Nederland gaan op in Milli
Goerue? Nederland (MGN), later meestal aangeduid met Milli Goerue?
Noord-Nederland (MGNN). De organisaties in het zuidelijke deel blijven
bij de NIF, welke niet van naam verandert. Gevraagd naar de redenen van
de splitsing wordt door vertegenwoordigers van beide federaties
beklemtoond dat het een besluit was dat in onderling overleg is genomen
op basis van zuiver praktische en organisatorische overwegingen. Het
grote aantal organisaties in het land maakte dat het werk voor een
federatiebestuur te veel werd, en de geografische afstand tussen het
federatiekantoor in Schiedam en de moskeeen in het noorden van het land
was een belemmering geworden voor regelmatig overleg.  Waarnemers
stellen echter dat met name Amsterdamse moskeebestuurders toentertijd
vanwege verschillen van opvatting over de te volgen lijn de afsplitsing
van `Schiedam' hebben geinitieerd en  zich hebben ingezet voor een eigen
regionaal verband. Het federatiebestuur in Schiedam wordt algemeen
gezien als conservatief en naar binnengekeerd, en door Amsterdamse
prominenten is de beweging als een obstakel ervaren voor de verdere
ontwikkeling van het beeld van Milli Goerue? in Amsterdam in liberale
richting, en voor het opnieuw leven inblazen van het Ayasofya-project.

De oprichting van MGNN heeft tot gevolg dat in de media en onder
politici en beleidsmakers dit nieuwe regionale verband van Milli Goerue?
als een progressieve, liberale afsplitsing van de conservatieve NIF
wordt gezien. Ook hoort men steeds vaker dat de Noord-Nederlandse
federatie in feite onafhankelijk van de Europese organisatie doorgaat.
In interviews beamen Kabaktepe en Karacaer deze onafhankelijkheid van
`Keulen'. 

In 1998 vindt de jaarlijkse massabijeenkomst van IGMG plaats in de
Amsterdamse Arena. Ex-premier Erbakan is de hoofdspreker en wordt door
een uitzinnige menigte toegejuicht. In de Nederlandse media wordt de
vraag opgeworpen in hoeverre deze manifestatie van eerbetoon aan een in
Turkije omstreden politiek leider strookt met het door de Nederlandse
federaties nadrukkelijk naar Nederlandse instituties toe beleden besef
dat de toekomst van de achterban in Nederland ligt. De woordvoerders van
zowel de NIF als MGNN haasten zich te verklaren dat het beleid van de
organisatie gericht is op integratie in de westerse samenlevingen,
vooral via de weg van het (reguliere) onderwijs. Daarbij ligt de sleutel
`in het ontwikkelen van een islamitische identiteit, gekoppeld aan een
diep respect voor de Nederlandse samenleving en de Nederlandse wetten',
stelt imam Hueseyin Duendar, de voorzitter van de NIF. Uezeyir
Kabaktepe, cooerdinator van MGNN, onderstreept dat  `de plicht om te
wortelen' impliceert dat de achterban het recht op politiek-religieuze
eigenheid in de nieuwe samenleving bevecht. `Wij behoren lid te zijn van
politieke partijen, van vakbonden en van ondernemersverenigingen. We
moesten maar eens andere kranten lezen en andere tv-zenders bekijken dan
alleen wat ons vanuit Turkije wordt aangeboden. Wij behoren deel te
nemen aan het vrijwilligerswerk, van bejaardenzorg tot
speeltuinverenigingen'. Ismail Eryi?it, de voorzitter van MGNN,
verklaart dat de organisatie om de integratie te bevorderen haar
achterban aanzet tot het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit, en
er naar streeft `om Turkse imams in Nederland zelf op te leiden, in
plaats van  in Turkije, zoals de Turkse staat voorstaat.' Volgens Haci
Karacaer, woordvoerder voor Milli Goerue? in Amsterdam, is de massale
manifestatie in de Amsterdam Arena niet meer dan een jaarfeestje. `De
Turken in Europa hebben hun politieke voorkeuren meegenomen. En Erbakan
is een man die ook [sic] onder de aanhang van Milli Goerue? geliefd is.
Ze zien hem als de Turkse Mandela, de man die voor een democratisch
Turkije strijdt.' Eryi?it stelt dat Milli Goerue? de godsdienstvrijheid
in Europa als een groot goed ervaart `dat we graag ook in Turkije zelf
gerealiseerd zien'. 

2001 (9/11) tot heden 

De gebeurtenissen van 11 september 2001 hadden veranderingen in het
veiligheidsbeleid van Europese landen tot gevolg. Vooral in Duitsland
ging dit gepaard met vergroting van de waakzaamheid voor de mogelijke
ontwikkeling van een voedingsbodem voor radicalisering, extremisme en
terrorisme in de bestaande islamitische organisaties. Naast het
voorkomen van het directe gevaar van aanslagen werd het in kaart brengen
van milieus waarbinnen extremistisch gedachtegoed kan gedijen en welke
terroristen kunnen voortbrengen een belangrijk onderdeel van het
veiligheidsbeleid (Schiffauer 2007). Islamitische organisaties die mede
vanuit de religie ook maatschappelijk en politiek stelling namen werden
met nog meer kritische oplettendheid gevolgd dan voorheen. Voor die tijd
konden lokale imams en voorlieden in de geloofsgemeenten van Milli
Goerue? vrij onbekommerd hun meningen kwijt in de strijdbare retoriek
waarin men sinds de jaren tachtig gewend was zich te uiten, en zonder
dat dit door de pers, de overheid of het publiek in `de omringende
samenleving' werd opgemerkt. `9/11' maakte aan de net tevoren
aangetreden leiding van IGMG eens en vooral duidelijk dat zij, zoals ook
lokale voorlieden van de beweging, veel meer rekening dienden te houden
met de samenleving buiten de beweging. 

Mehmet Sabri Erbakan, die eerder in 2001 Ali Yueksel was opgevolgd als
voorzitter van IGMG, was samen met de nieuwe algemeen secretaris O?uz
Uecuencue en het hoofd van de juridische afdeling Mustafa Yeneru?lu
inmiddels een campagne gestart om de achterban ertoe te bewegen het
Duitse staatsburgerschap aan te vragen. Dit was de Duitse overheid voor
11 september nog niet zo opgevallen. Erna bleek het voor de leiding van
Milli Goerue? echter onmogelijk de scepsis die de campagne bij Duitse
instituties opriep te doorbreken.  

De hervormingspolitiek van Mehmet Sabri Erbakan werd door de Duitse
overheid en politiek niet beschouwd  als een stap in de richting van
integratie, maar als bedrog opgevat. De nieuwe koers werd gezien als
camouflage waarachter het werkelijke doel, de stichting van een
islamitische staat in Turkije en het streven naar islamitische
wereldheerschappij, schuilgaat. De campagne van de IGMG-centrale in
Kerpen om de achterban aan te zetten tot het aanvragen van het Duitse
staatsburgerschap werd voor infiltratietactiek gehouden en voor een
poging tot electorale machtsvorming die tot doel had om op termijn
ondemocratische hervormingen ten bate van de eigen islamitische
achterban door te voeren. De notie van leugenachtig en onoprecht
burgerschap deed zijn intrede in de politieke discussie, en maakte de
vraag salonfaehig of als later zou blijken dat de intenties niet zuiver
waren het verkregen burgerschap weer zou kunnen worden afgenomen (Ewing
2003: 412-3). Meer dan indirecte aanwijzingen over de kwaliteit van die
intenties waren toen al niet meer nodig om in ieder geval aanvragers het
burgerschap te ontzeggen. In de deelstaten Baden-Wuerttemberg en Beieren
werden alle aanvragen voor het staatsburgerschap van leden van Milli
Goerue? afgewezen (Ewing 2003: 409-16; Schiffauer 2004: 89). In januari
2002 publiceerde het Staatsministerie van Binnenlandse Zaken van Beieren
een brochure die werd uitgedeeld aan alle schoolkinderen in de deelstaat
getiteld `Islamitisch Extremisme'. Op de pagina waar de Turkse
Islamisten worden geintroduceerd, IGMG en de kaplanc?lar, staat een
groot portret van Osama Bin Laden afgedrukt, deels overlappend met de
tekst. Het logo van IGMG is aan de rechterzijde ter hoogte van de ogen
van Bin Laden geplaatst. De tekst stelt onder andere: `IGMG maakt
aanspraak op maatschappelijke overheersing en streeft niet naar
vreedzame coexistentie, maar naar hegemonie van de Islam. Daartoe voert
zij een campagne met het doel haar leden tot het verwerven van het
Duitse staatsburgerschap te motiveren. Anders dan in hun officiele
aankondigingen wordt gezegd, streeft zij daarmee niet naar het
bevorderen van de bereidheid tot integratie van haar aanhangers. Zij wil
veel eerder met de hulp van ingeburgerde moslims in Duitsland een eigen
partij stichten om daarmee islamitisch-extremistische opvattingen zoals
die door de verboden FP werden verdedigd, duurzaam in het politieke
spectrum van de Bondsrepubliek Duitsland te verankeren'. 

Mehmet Sabri Erbakan trad in november 2002 af als voorzitter van IGMG,
`wegens een affaire' (Schiffauer 2004: 96, n. 24). Op de vraag waarom
hij zijn positie als voorzitter van IGMG neerlegde, antwoordde Erbakan
dat `de spanning tussen waar men als voorzitter feitelijk voor staat en
dat wat men nog niet bereikt heeft' te groot was geworden. Hij werd
opgevolgd door Yavuz Celik Karahan, de huidige voorzitter van IGMG, die
in zijn aanvaardingsrede op 22 juni 2003 verklaarde de koers die door
zijn voorganger was ingeslagen te zullen voortzetten. Schiffauer
beschouwt de verkiezing van Karahan als nieuwe leider van Milli Goerue?
als logisch gezien de toestand waarin de beweging zich in Europa
bevindt, en vanwege de nieuwe politieke verhoudingen in Turkije. Karahan
is een representant van de in Turkije opgegroeide jongere garde en is
daarom een goede bemiddelaar tussen de in Duitsland opgegroeide
hervormers en de eerste generatie. Daarnaast wordt hij door de achterban
gezien als iemand die loyaal is tegenover Necmettin Erbakan, maar
tegelijkertijd een goede vriend is van Tayy?p Erdo?an, de leider van de
AKP (Schiffauer 2004: 91).  

Door de machtsovername van de AKP in Turkije veranderen ook de
verhoudingen tussen D?T?B (Diyanet) en IGMG in Duitsland. Voorheen
beschouwde de Turkse overheid Milli Goerue? als een onacceptabele
beweging. Avc? meldt dat in 2003 het Turkse ministerie van Buitenlandse
Zaken een memorandum aan zijn ambassades verstuurde waarin deze tot
samenwerking met Milli Goerue? worden opgeroepen (Avc? 2005: 207). In de
jaren daarna komt het tot samenwerking tussen de door het Turkse
Directoraat van Religieuze Zaken aangestuurde koepel D?T?B en IGMG in
meerdere verbanden. 

	In 2006 werd, op initiatief van de bondsminister van Binnenlandse Zaken
Wolfgang Schaeuble, de Deutsche Islam Konferenz (DIK - Duitse islam
conferentie) opgericht. Het doel van de minister is om in overleg met
`de wezenlijke islamitische organisaties' tot oplossingen voor een goed
samenleven te komen tussen alle levensovertuiglijke stromingen in
Duitsland. De minister telt vooralsnog vijf wezenlijke organisaties van
moslims in Duitsland, waaronder, naast D?T?B, ook de Islamrat. De
Islamrat, de na D?T?B grootste islamitische koepelorganisatie, wordt
gedomineerd door IGMG. Minister van Binnenlandse Zaken Wolfgang
Schaeuble stelt kort na de instelling van de DIK vast dat over de
deelname van Milli Goerue? nog een debat gaande is. `Ik heb besloten de
Islamrat uit te nodigen. Milli Goerue? is per slot van rekening de meest
invloedrijke stroming. We willen zo veel mogelijk moslims bereiken en
overtuigen, we willen tot gemeenschappelijke inzichten komen. Daarom
sluiten we aan het begin niet uit. Maar het moet duidelijk zijn:
iedereen die hier leeft, moet de Duitse grondwet en rechtsorde
accepteren. We willen verlichte moslims in een verlicht land'. 

Het Bundesamt fuer Verfassungsschutz

In Duitsland wordt het beeld van IGMG als extremistische organisatie
vooral naar voren gebracht door het Bundesamt fuer Verfassungsschutz
(BfV), het Federale Bureau ter Bescherming van de Grondwet, oftewel de
Duitse geheime dienst. Het BfV maakt al jaren een categorisch
onderscheid tussen de Islam als godsdienst en het `islamisme' als
politieke ideologie. Islamisme is in de ogen van het BfV een vorm van
politiek extremisme. Het ideologisch axioma van het islamisme stelt dat
staatswetgeving en overheidshandelen niet door de volkswil worden
gelegitimeerd, maar door de soevereine wil van God worden gedicteerd.
Islamisten zien deze wil uitgedrukt in de Sharia, een door God
vastgestelde plichtenleer die het menselijk leven in al zijn aspecten
dient te leiden. De Sharia heeft absolute prioriteit boven alle
wereldlijke waarden, normen en wetten. Er bestaat een onoplosbare
tegenstelling tussen dit principe en de centrale waarden van het vrije
democratische stelsel dat de basis is van de volkssoevereiniteit, te
weten het meerderheidsprincipe oftewel de vorming en het voeren van een
parlementaire oppositie (Bundesamt fuer Verfassungsschutz 2008: 7).

Activiteiten en organisaties die als islamistisch worden
gekarakteriseerd worden gezien als een potentieel gevaar voor de
rechtsstaat en worden gevolgd door het BfV. Binnen het islamisme
onderscheidt de dienst drie subcategorieen, te weten het legalistisch
islamisme, het revolutionair islamisme, en het jihadisme. Het
legalistisch islamisme tracht de samenleving te islamiseren binnen de
mogelijkheden van de democratische rechtsstaat. Milli Goerue? is in de
ogen van het BfV een beweging die binnen deze subcategorie opereert. Het
revolutionair islamisme verwerpt de grondslagen van de democratische
rechtsstaat maar houdt het bij woorden. Het jihadisme voegt zo nodig de
daad bij het woord en acht terroristisch geweld gewettigd om de
wereldheerschappij van de Islam dichterbij te brengen. Het BfV
veronderstelt een relatie tussen deze subcategorieen van het islamisme
in de zin dat er van de legalistische klasse naar de jihadistische in
potentie een glijdende schaal aanwezig is; het lidmaatschap van een
legalistisch islamistische organisatie is een eerste stap richting
radicalisering. In de logica van het BfV kunnen organisaties zoals IGMG
dus worden beschouwd als het voorportaal van de radicalere klassen in de
ordening (Schiffauer 2007: 363).  

Het BfV definieert legalistische islamisten als `Islamisten die in
Duitsland langs legale weg islamistische posities in het
overheidsapparaat (im staatlichem Leben) en in het maatschappelijk leven
willen afdwingen of tenminste de vrijheid om hun islamistische
activiteiten te realiseren'. Een karakteristiek van organisaties als
IGMG die opereren vanuit het legalistische islamisme is volgens het BfV
dat deze zich presenteren als belangenvertegenwoordigers van een groot
deel van de in Duitsland levende moslims, en dat zij een omvangrijk
pakket aan onderwijs en sociale ondersteuning aanbieden, vooral voor
kinderen en jongeren. Zij spannen zich daarmee in - in toenemende mate,
stelt het BfV - om voor hun aanhangers binnen Duitsland een vrije zone
te scheppen voor een leven volgens de Sharia. Dit kan leiden tot de
stichting van een islamistische Parallelgesellschaft. Hierdoor ontstaat
het gevaar dat inspanningen van de overheid en vanuit de maatschappij
ten behoeve van de integratie worden getorpedeerd en dat radicalisering
wordt gestimuleerd (Bundesamt fuer Verfassungsschutz 2008: 8-9). Dat het
BfV vooral een gevaar ziet in het socialiseringspotentieel van
legalistisch-islamistische organisaties mag blijken uit de stelling
waarmee de paragraaf over deze subcategorie wordt afgesloten: `Een
opvoeding die gestoeld is op de afwijzing van democratische instituties
kan niet afdoende worden gelegitimeerd met een beroep op het recht op
``cultureel verschil''' (Bundesamt fuer Verfassungsschutz 2008: 9).

De onderbouwing voor het plaatsen van IGMG in de
legalistisch-islamistische subcategorie geeft het BfV in zijn
jaarverslagen. Voor het overgrote deel van de bewijsvoering put de
dienst uit de Milli Gazete, de Turkse krant die gelieerd is aan de
Saadet Partisi, en die ook een editie heeft met nieuws voor de in Europa
(vooral Duitsland) levende Turken. In de Milli Gazete treft men
regelmatig argumenten en uitspraken aan die als islamistisch (zoals
gedefinieerd door het BfV) kunnen worden geduid. Ook zijn antisemitische
invectieven heel gangbaar in de krant. Het bestuur van IGMG distantieert
zich al jaren publiekelijk van zulke uitspraken, en stelt dat het geen
enkele band heeft met de krant, en dus ook geen invloed op wat erin
wordt geschreven. Het BfV stelt dat de belangstelling van de Milli
Gazete voor activiteiten van IGMG (vooral blijkend uit de kolommen van
de Duitse editie) en voor bijeenkomsten in Turkije waaraan kaderleden
van de Europese koepelorganisatie meedoen, een graadmeter is voor de nog
steeds wel degelijk stevige band tussen IGMG en de krant en tussen IGMG
en de Saadet Partisi.  

Uitkomsten

De bewijslast die het BfV in zijn jaarverslagen aandraagt voor het
bestaan van activiteiten van organisaties gelieerd aan IGMG die tot doel
hebben leden - in het bijzonder de jeugd - een gedachtegoed bij te
brengen dat de (Duitse) democratische instituties afwijst, is mager te
noemen. Het BfV constateert dit ook wel, en wijt dit aan een volgens hem
andere belangrijke karaktertrek van legalistisch-islamistische
organisaties, namelijk dat zij twee gezichten hebben. Dit zou inherent
zijn aan de strategie van deze organisaties die hun ondemocratische
doelstellingen langs democratische weg trachten te realiseren. De notie
van de twee gezichten, ofwel de dubbele agenda, heeft als centraal
kenmerk dat slechts een van de gezichten of agenda's wordt getoond en
het andere zoveel mogelijk verborgen wordt gehouden, en dus maar zelden
aan de oppervlakte komt. De dienst lijkt zich niet te realiseren dat een
dergelijke argumentatie (de veronderstelling van de tweede, verborgen
agenda) eveneens dient te worden onderbouwd, om niet te vervallen in een
cirkelredenering.

Voor de integratieve aanspraken van IGMG vallen naar alle
waarschijnlijkheid aanzienlijk meer bewijzen aan te voeren dan
tegenbewijzen. Het BfV verzamelt de voorbeelden die als aanwijzing van
het tegendeel kunnen gelden, en die zijn er natuurlijk ook. De vraag is
of deze tegenstrijdigheden (de aanwezigheid van de tegenvoorbeelden, en
tegelijkertijd de beperkte mate ervan) als indicatie van het verborgen
tweede (`ware') gezicht moeten worden aangemerkt, of dat ze een symptoom
zijn van iets meer voor de hand liggends: uitingen van pluriformiteit
binnen een beweging waarin geloofsgenoten actief zijn die meerdere
generaties vertegenwoordigen. Verschillen van opvatting tussen en binnen
generaties en geslachten groeien sneller binnen populaties met een
migratieachtergrond; dat er aanwijzingen zijn voor pluriformiteit binnen
een dergelijke populatie, zelfs als deze van orthodox-religieuze snit
is, is niet verbazend. 

Daarbij ontwikkelen zich ook verschillen tussen lokale
moskeeverenigingen en tussen de regionale federaties. Die verschillen
zijn feitelijk aantoonbaar en plaatsen de door eigen leiders op lokaal,
regionaal en centraal niveau benadrukte karakterisering van de
organisatie als hierarchisch in een apart licht. Het is klaarblijkelijk
geen hierarchie die volledige uniformiteit tot gevolg heeft. De
benadrukking van de hierarchie binnen Milli Goerue? is een uitdrukking
van het belang dat wordt gehecht aan de solidariteit en de reciprociteit
binnen de beweging. De recipociteit tussen de bestuurslagen is bovendien
een uitwisseling van ongelijksoortige diensten. Van de bestuurders op de
hogere schaalniveaus wordt verwacht dat zij het belang van de
organisatie op die niveaus verdedigen en de verwezenlijking van de
doelen van de beweging op die niveaus een stap dichterbij brengen. Als
voorbeeld kan dienen het organiseren van een tweetal sociale elementen
van de islamitische orthopraxie die door de organisatie als geheel en
door haar leden essentieel wordt geacht.  De qurban en de zekat, beide
verplichtingen tot geven, zijn islamitische instituties die door Milli
Goerue? serieus worden genomen en jaarlijks plaatsvinden. De oproep tot
en inzameling van bijdragen voor de aanschaf voor offerdieren voor het
slachtfeest van geloofsgenoten in arme landen (qurban), en de collecte
van de armenbelasting (zekat) ter gelegenheid van de afloop van de
ramadan worden georganiseerd door de plaatselijke moskeebesturen. Het
geld gaat via de regionale koepels naar het hoofdkantoor van waaruit de
distributie over tevoren aangegeven doelen plaatsvindt. Ook de hadj, de
jaarlijkse bedevaart naar Mekka, wordt voor leden van de beweging
centraal georganiseerd. Dit soort acties vereist een strakke organisatie
en impliceert bovendien dat men vertrouwen heeft in de regionale
bestuurders en in het hoofdbestuur. Er zijn geen mogelijkheden ingebouwd
om te controleren of alles wel gebeurt zoals afgesproken. 

In de praktijk bestaat het handelen conform de organisatiehierarchie
eruit dat de regionale/nationale koepels voldoen aan hun periodieke
rapportageplicht aan het hoofdkantoor, dat men de periodieke
vergaderingen bijwoont, dat men medewerking geeft aan centraal geplande
collecte-acties, dat men verkregen onroerend goed (moskeeen) indien
mogelijk onderbrengt bij de daarvoor bestaande rechtspersoon (EMUG of
een buiten Duitsland opgericht equivalent) en dat het IGMG-bestuur wordt
betrokken en uitgenodigd bij belangrijke gebeurtenissen en ceremonies
zoals de opening van een moskee. Zo werd in maart 2008 een nieuwe moskee
in Schiedam geopend, en werd het symbolische lint-doorknippen
gelijktijdig door de voorzitter van de NIF, de burgemeester van
Schiedam, en de voorzitter van IGMG verricht. In het bijzijn van de
voorzitter van het hoofdbestuur hield de burgemeester een toespraak met
veel mooie woorden voor de organisatie in Schiedam: `Het is zeer
verheugend te zien dat er voldoende potentieel is om en dergelijk
project zelfstandig uit te voeren. Ik verwacht van de Centrummoskee nog
vele projecten die zowel voor de moslimgemeenschap als voor de rest van
de maatschappij van nut zijn'. Zowel de NIF-voorzitter als de voorzitter
van IGMG bedankten vervolgens de burgemeester voor de ondersteuning van
de stad. Business as usual in de gemeente Schiedam terwijl men zich op
dat moment in Amsterdam opmaakte voor het raadsdebat over de gronddeal
en men nog steeds zijn sterke twijfels had over de invloed van de Duitse
moederorganisatie op de Amsterdamse moskeeverenigingen. 

Initiatieven op een lager schaalniveau staan in de praktijk van de
Europese organisatie van Milli Goerue? niet onder curatele van de
leiding op hogere schaalniveaus. Als men dit al zou willen zou het met
de staf op het hoofdkantoor en de bemensing van de regionale koepels
logistiek volledig onmogelijk zijn. Daarnaast ontbreekt het de hogere
bestuursniveaus aan middelen om uniform handelen af te dwingen. De
organisatie wordt volledig van onderen gevoed met de middelen om haar te
laten draaien. Verschillende strategieen op lokaal niveau worden zo veel
het kan met eenstemmigheid gewettigd door erop te wijzen dat lokale
omstandigheden om op maat gesneden oplossingen vragen. Er wordt op
gewezen dat iedere voorzitter een mandaat heeft. 

De notie van de twee gezichten, ook wel de gespleten tong, de dubbele
agenda, of de Januskop geheten, oefent een onweerstaanbare
aantrekkingskracht uit deelnemers aan het publieke debat, en ook
publicaties met wetenschappelijke pretenties nemen de veronderstelling
kritiekloos als uitgangspunt over. De minister van Binnenlandse Zaken
Wolfgang Schaeuble, die door deelname van de Islamrat aan de Deutsche
Islamkonferenz sinds 2006 in gesprek is met Milli Goerue?, is milder
gestemd in vergelijking met de oordelen van de onder hem resorterende
BfV. Begin mei 2007 laat hij in een interview weten dat volgens hem de
betuigingen aan de Duitse grondwet bij veel moslims geen lippendienst
meer is. `Hierover ben ik zelfs bij Milli Goerue? niet alleen
pessimistisch'. 

Ook onderzoekers die (delen van) Milli Goerue? in Duitsland langdurig
hebben bestudeerd en substantieel veldwerk hebben gedaan, hebben allen
een aanzienlijk genuanceerder oordeel over de beweging dan het BfV
(Jonker 2003; Schiffauer 2007; Tezcan 2002; Tietze 2001). Het beeld dat
zij geven toont grote overeenkomsten met het beeld dat in dit onderzoek
is gevormd van de opvattingen en activiteiten van bestuurders in lokale
organisaties en in de twee federaties in Nederland. Zoals in Duitsland
zijn er ook in Nederland (vooral plaatselijke) Milli Goerue? bestuurders
die conservatievere opvattingen hebben dan de meeste bestuursleden in de
federatie. Die bestuurders vertegenwoordigen het meest conservatieve
deel van de achterban. 

Dit was ook al voor 2006 het geval, en dit is nog niet veranderd. Zoals
zegslieden in het oude bestuur van MGNN toentertijd herhaaldelijk
beklemtoonden, wijzen tegenwoordig ook de huidige bestuursleden op de
traagheid van veranderingen vanwege het feit dat de opvolging van de
generaties een proces van de lange termijn is. De verstoktheid van
sommige traditionele gedragspatronen en de gerichtheid op Turkije is
vooral, zowel in Duitsland als in Nederland, verbonden met de oudere
generatie. Het is misplaatst om het volharden in opvattingen en gedrag
van deze generatie te benoemen als radicalisering of extremisme. Voor
radicalisering van de jeugd binnen Milli Goerue?, al of niet onder
invloed van die versteende opvattingen binnen de oudere generatie, is
geen enkele aanwijzing gevonden.

In dit onderzoek is geen bewijs gevonden voor de aanname dat onder
invloed van de moederorganisatie in Duitsland zich in de
Noord-Nederlandse federatie van Milli Goerue? een omslag in het denken
en handelen heeft voorgedaan, of dreigt voor te gaan doen, welke kan
leiden tot activiteiten en doelstellingen die niet zijn te verenigen met
de principes van onze democratische rechtsstaat. Er zijn ook geen
bewijzen gevonden voor de aanname dat de Nederlandse bestuurswisselingen
in 2006 het gevolg waren van ingrijpen van IGMG met als doel zijn
invloed te doen gelden op de koers van MGNN en het reilen en zeilen van
de te bouwen Westermoskee, `tot herstel van de harde fundamentalistische
lijn'. 

De visie van het huidige federatiebestuur van MGNN is dat de invloed van
IGMG op de bestuurswisselingen in 2006 in Nederland zich heeft beperkt
tot het meedenken aan een oplossing voor het binnen de regionale
federatie gerezen conflict. Volgens de bestuursleden van MGNN met wie
voor dit onderzoek gesprekken zijn gevoerd, was het hoofdbestuur zich
bewust van  het belang van het project Westermoskee voor Milli Goerue?
in Nederland, en voor andere Nederlandse instituties waarmee de
organisaties van de beweging samenwerkten. Daarnaast was het
hoofdbestuur doordrongen van het besef dat het geen leiding kon geven
aan de oplossing van de gerezen problemen en conflicten binnen de MGNN.
Wel stond hert hoofdbestuur op het standpunt dat MGNN en de Amsterdamse
organisaties binnen de structuren van de Europese organisatie moesten
blijven functioneren. Dit onderzoek heeft geen overtuigend bewijs
gevonden dat de visie van de huidige MGNN-bestuurders ontkracht.  

Gesprekken met bestuurders van Nederlandse organisaties van  Milli
Goerue? hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de organisaties
ongrondwettelijke doelstellingen huldigen of activiteiten ontplooien die
de eerder in dit rapport beschreven rechtsnormen overtreden. De
bestuurders stelden desgevraagd dat de beweging niet als doelstelling
heeft om een samenleving te vestigen volgens de islamitische wetten, in
de plaats van de Nederlandse democratie en de democratieen van andere
naties. Ook werkt de organisatie niet aan het propageren van een door de
Nederlandse wet gedoogde ruimte waarbinnen voor moslims in de eerste
plaats de islamitische wet geldt. Als moslim in Nederland dient men
allereerst de Nederlandse wetten te respecteren, werd steeds
beklemtoond.

De koers en het beleid van de organisaties met betrekking tot
vrouwenemancipatie en de relatie tussen mannen en vrouwen zijn niet
veranderd sinds 2006. Tot die tijd kon deze koers in de media en bij
beleidsmakers op sympathie rekenen. De publicitaire aandacht die de
organisatie tot 2006 trok met haar standpunten ten aanzien van
homoseksualiteit is na de bestuurswisseling onder het kader onderwerp
van herwaardering geweest. Het gevoelen onder bestuurders, ook de
jongeren onder hen, is algemeen dat de toenmalige directeur Haci
Karacaer met dit onderwerp teveel de publiciteit zocht, waarbij hij uit
het oog verloor dat homoseksualiteit in de Islam nu eenmaal een zonde
is. De huidige bestuurders beklemtonen dat voor het gedrag van
individuen en organisaties, en dus ook voor mensen betrokken bij Milli
Goerue? en voor de standpunten en activiteiten van de organisatie zelf,
de Nederlandse wet voorrang heeft boven godsdienstige doctrines, mochten
deze strijdig zijn met de wet. Discriminatie en buitensluiting van
mensen vanwege hun seksuele geaardheid wijzen zij af, ook als deze
mensen zich in Turkse of Milli Goerue? kringen bevinden. Daarbij laten
de meeste bestuurders ook weten organisaties van homoseksuelen te
erkennen als organisaties van minderheden die recht hebben om voor hun
eigenheid en hun belangen op te komen. Vanwege het religieuze karakter
van hun eigen organisatie beschouwen zij deze niet als de meest
geeigende om begrip te kweken voor homoseksualiteit en op te komen voor
rechten van homoseksuelen. Antisemitisme wordt resoluut afgewezen. MGNN
heeft zich in een persbericht gedistantieerd van de uitspraken die
Necmettin Erbakan, grondlegger van de beweging, voorman van de politieke
Islam in Turkije en spil van de laatste, maar niet erg succesvolle loot
aan de stam, de Saadet Partisi vorig jaar in de aanloop naar de Turkse
parlementsverkiezingen deed. Deze uitspraken worden in de kop van het
bericht antisemitische uitlatingen genoemd. Het belang van respect
tussen religies en interreligieuze dialoog wordt beklemtoond. Tevens
wordt benadrukt dat Milli Goerue? altijd handelt volgens de Nederlandse
wetten. Met betrekking tot het thema geloofsafval wordt benadrukt dat
het geloof voor iedere moslim een individuele zaak is, iets tussen de
gelovige en God. Twijfelaars zal men met compassie proberen te
overreden, maar nooit met dreigementen. Uiteindelijk wordt de beslissing
van een geloofsafvallige gerespecteerd, ook als dit iemand uit de eigen
kring is. 

Literatuur waarnaar in deze tekst wordt verwezen

Avc?, G. (2005) `Religion, Transnationalism and Turks in Europe' Turkish
Studies 6 (2), pp. 201-213.

Bolkestein, F. (1997) Moslim in de polder. Amsterdam: Uitgeverij
Contact.

BfV - Bundesamt fuer Verfassungsschutz (2008) Verfassungsschutz-bericht
2007. Berlin: Bundesministerium des Innern.

Ewing, P. K. (2003) `Living Islam in the Diaspora: Between Turkey and
Germany' The South Atlantic Quarterly 102 (2/3), pp. 405-431.

Jonker, G. (2003) `Forming Muslim Religion in Germany. Between Shari?a
and the Constitution'. In: K.-F. Daiber & G. Jonker (red.) Local Forms
of Religious Organisation as Structural Modernisation. Effects on
Religious Community-building and Globalisation. Marburg:
Philipps-University.

Kasaba, R. & S. Bozdogan (2000) `Turkey at a Crossroad', Journal of
International Affairs 54, pp. 1-20.

Koekoek, A.K. (2000) De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs
commentaar. Kluwer. 

Kuru, A.T. (2005) `Globalization and Diversification of Islamic
Movements: Three Turkish Cases', Political Science Quarterly 120 (2),
pp. 253-274.

LfV - Landesamt fuer Verfassungsschutz Baden-Wuerttemberg (2004)
Verfassungsschutzbericht Baden-Wuerttemberg 2003. Stuttgart:
Innenministerium Baden-Wuerttemberg.

Landman, N. (1992) Van mat tot minaret. De institutionalisering van de
islam in Nederland. Amsterdam: VU uitgeverij.

Landau, J.M. (1988) `Muslim Turkish Attitudes towards Jews, Zionism and
Israel' Die Welt des Islams 28 (1/4), pp. 291-300.

Lemmen, Th. (2003) Islamische Organisationen in Deutschland. Kapitel 5:
Die islamischen Organisationen im einzelnen [pdf ed.], ISBN
3-86077-880-3, Bonn : Friedrich Ebert Stiftung. Pdf file of Ch. 5
downloadable from   HYPERLINK "http://www.bteu.de/"  www.bteu.de/ , pp.
34-73. 

Complete electronic edition:   HYPERLINK
"http://www.fes.de/fulltext/asfo/00803toc.htm" 
http://www.fes.de/fulltext/asfo/00803toc.htm 

Lindo, F. (1999) Heilige wijsheid in Amsterdam. Ayasofia, stadsdeel De
Baarsjes en de strijd om het RIVA-terrein. Amsterdam: Het Spinhuis.

Navaro-Yashin, Y. (2002) Faces of the State. Secularism and Public Life
in Turkey. Princeton: Princeton University Press

Nell, L. (forthcoming) Transnational migrant politics in the
Netherlands. Historical structures and current events. Amsterdam:
Universiteit van Amsterdam.

Oenis, Z. (2000) `Neoliberal Globalization and the Democracy Paradox.
The Turkish General Elections of 1999' Journal of International Affairs
54, pp. 283-306.

Rabasa, A. & F. S. Larrabee (2008) The Rise of Political Islam in
Turkey. Santa Monica: Rand National Defense Institute.

Schiffauer, W. (1999) `Islamism in the Diaspora. The Fascination of
Political Islamamong Second Generation German Turks.' Transnational
Communities

Programme, paper no. WPTC-99-06.

Schiffauer, W. (2000) Die Gottesmaenner - Tuerkische Islamisten in
Deutschland. Suhrkamp, Frankfurt am Main.

Schiffauer, W. (2004) `Die Islamische Gemeinschaft Milli Goerues - ein
Lehrstueck zum verwickelten Zusammenhang von Migration, Religion und
sozialer Integration', In K.J. Bade, M. Bommes & R. Muenz (red.)
Migrationsreport  2004. Fakten - Analysen - Perspektiven. Frankfurt/New
York: Campus Verlag, pp. 67-96.

Schiffauer, W. (2006) `Verfassungsschutz und islamische Gemeinden' In
U.E. Kemmesies (red.) Terrorismus und Extremismus - der Zukunft auf der
Spur. Bundeskriminalamt, pp. 237-254.

Schiffauer, W. (2007) `Nicht-intendierte Folgen der Sicherheitspolitik
nach dem 11. September' In: K. Graulich & D. Simon (red.) Terrorismus
und Rechtsstaatlichkeit. Analysen, Handlungsoptionen, Perspectiven. pp.
261-275.

Seidel, E., C. Dantschke & A. Y?ld?r?m (2000) Politik im Namen Allahs.
Der Islamismus - eine Herausforderung fuer Europa. HRSG. Ozan Ceyhun,
MdEP,   HYPERLINK
"http://www.ceyhun.de/download/politik_im_namen_allahs.pdf" 
www.ceyhun.de/download/politik_im_namen_allahs.pdf .

Shankland, D. (1999) Islam and Society in Turkey. Huntingdon: The Eothen
Press.

Sunier, T. (1996) Islam in beweging. Turkse jongeren en islamitische
organisaties. Amsterdam: Het Spinhuis.

Tezcan, L. (2002) `Inszenierungen kollektiver Identitaet, Artikulationen
des poli- 

tischen Islam-beobachtet auf den Massenversammlungen der
tuerkisch-islamistis- 

chen Gruppe Milli Goerues', Soziale Welt 53: 301-322. 

Tietze, N. (2001) Islamische Identitaeten. Formen muslimischer
Religiositaet junger Maenner in Deutschland und Frankreich.

Vidino, L. (2005) `The Muslim Brotherhood's Conquest of Europe', Middle
East Quarterly, winter, pp. 25-34.

Yavuz, H. (1997) `Political Islam and the Welfare (Refah) Party in
Turkey'; Comparative Politics 30 (1), pp. 63-82.

Ye?ilada, B.A. (2002) `The Virtue Party' Turkish Studies 3 (1), pp.
62-81.

 Zie voor het verslag van het algemeen overleg kamerstuk 31 200 XI, nr.
78, vergaderjaar 2007-2008 (KST113872).

 De wisseling van het federatiebestuur van MGNN in mei 2006 en de
wisseling van het bestuur van Manderen BV in oktober 2006. Zie noot 3.

 Manderen BV is de besloten vennootschap waarin het in 1993 ten behoeve
van een moskee aangekochte terrein aan de Baarsjesweg in Amsterdam is
ondergebracht. Aandeelhouders zijn twee Amsterdamse moskeeorganisaties
van Milli Goerue?, Ayasofya en Selimiye, en de bij deze moskeeen
aangesloten jongerenorganisaties. Manderen wordt geleid door een door de
aandeelhouders benoemde directie. Manderen is de rechtspersoon middels
welke Milli Goerue? is vertegenwoordigd in de projectorganisatie
Westermoskee. De andere partners in deze projectorganisatie zijn
woningbouwvereniging Het Oosten en stadsdeel De Baarsjes.

 `ACB schort samenwerking met Milli Goerues op', Persbericht Amsterdams
Centrum Buitenlanders van vrijdag 12 mei 2006.

 Zie de vragen van het kamerlid Wilders (PVV) van 17 mei 2006 met de
antwoorden van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie Verdonk
van 28 augustus 2006 (KVR26215); en de vragen van de kamerleden Oergue
en Weekers (VVD) van 23 oktober 2006 met de antwoorden van de minister
van Justitie Hirsch Ballin van 13 december 2006 (KVR26945). 

 Wilders, 17 mei 2006 (KVR26215).

 Oergue en Weekers, 23 oktober 2006 (KVR26945).

 Zie de vragen van de kamerleden Van Toorenburg en Sterk (CDA) van 28
maart 2007 met de antwoorden van de minister van Justitie Hirsch Ballin
van 17 april 2007 (KVR27848).

 In de lokale organisaties vonden geen bestuurswisselingen plaats. Het
bestuur van de Ayasofya moskee rond Fatih Da? was in 2004 aangesteld
door het oude federatiebestuur.

 Ook de opstelling van directeur Haci Karacaer was het onderwerp van
toenemende discussie, maar Karacaer had inmiddels de eer aan zichzelf
gehouden en was in maart 2006 afgetreden. Zijn beleid en openbaar
optreden werd door de leden niet begrepen en door het plaatselijk kader
afgekeurd. Bestuurders zagen de goede kanten van zijn beleid, maar
constateerden dat er geen draagvlak voor was onder de achterban. Zijn
openlijke opstelling voor het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in
eigen kring gecombineerd met zijn optreden bij manifestaties van
organisaties van homoseksuelen kwam hem op onbegrip te staan onder brede
lagen van de achterban. Daarnaast heerste er al langer het gevoel dat
hij zijn opstelling in de media niet voldoende wilde verantwoorden, en
in feite los van de organisatie zijn gang ging. Ook veel waarnemers
buiten de organisatie vroegen zich dit lang voor de bestuurswisseling al
af : `Hac? Karacaer, the director of MG North Netherlands, appears as
the new, moderate face of Milli Goerues, although some politicians and
journalists in the Netherlands remain skeptical because it is unknown
whether his tolerant opinions (on integration in the Netherlands or
emancipation, for example) are also shared by Milli Goerue? supporters,
or whether this is a one-man show' (Avc? 2005).

 Zie bijvoorbeeld NRC van 15 mei 2006.

 Kabaktepe vocht zijn ontslag aan in een kort geding. Op 9 november 2006
besliste de Amsterdamse rechtbank dat hij rechtsgeldig was ontslagen
(zaaknummer 353935 / KG ZA 06-1838 P). 

 Persbericht Ayasofya, 6 oktober 2006.

 Uit het verslag van een vergadering van het federatiebestuur eind 2005
blijkt dat tenminste een lid van het nieuwe federatiebestuur op de
hoogte moet zijn geweest van de plannen dienaangaande.

 Het Parool, 11 oktober 2006. 

Volkskrant, 14 oktober 2006.

 Interview met Fatih Da? in Trouw, 24 januari 2007.

 De website van het programma meldt dat Kabaktepe in het programma zou
zeggen dat hij door het hoofdbestuur ``geestelijk onder druk'' werd
gezet om het contract te ondertekenen. ``Tegen al m'n geweten in, maar
ik stond met mijn rug tegen de muur''. Na het zien van de uitzending
moet men echter tot de conclusie komen dat dit hem door de interviewer
in de mond is gelegd. Op de vraag van de interviewer of hij geestelijk
onder druk is gezet, antwoordt hij `Je bent geestelijk altijd onder
druk, van het hele project al''.

  HYPERLINK
"http://reporter.kro.nl/uitzendingen/2007/0402_moskeeen/westermoskee_in_
duitse_handen.aspx" 
http://reporter.kro.nl/uitzendingen/2007/0402_moskeeen/westermoskee_in_d
uitse_handen.aspx 

 Allochtonenweblog, 5 februari 2007.

 Volkskrant, 6 maart 2007. In de Duitse pers werd al jaren eerder
aandacht aan de affaire besteed, zoals de Volkskrant meldt. De
aanleiding voor de verlate publiciteit lijkt de aanklacht die op de
laatste dag dat dit mogelijk was ingediend is door voormalige leden van
de achterban van Milli Goerue? tegen het bestuur van Ayasofya, wegens
zwendel.

 Volkskrant, 8 maart 2007.

 NRC, 10 maart 2007.

 Trouw, 3 mei 2007

 Oruc Ulucay was als bestuurslid na de bestuurswisseling gebleven en was
nog steeds in functie ten tijde van de publiciteit van de Nederlandse
media hierover (februari 2007). In juni 2007 trad hij naar aanleiding
van de publiciteit over de groene fondsen af . Ook vond Netwerk
aanwijzingen dat Uezeyir Kabaktepe bij de verkoop van groene effecten
als tussenpersoon is opgetreden.

 Vermoedelijk gaat het om Oruc Ulucay; zie noot 21.

 Zie de vragen van de kamerleden Karabulut en Irrgang (SP) van 15 mei
2007 met de antwoorden van de minister van Justitie Hirsch Ballin en de
minister van Financien Bos van 28 augustus 2007 (KVR29177), en de vragen
van de kamerleden Van Dijck en De Roon (PVV) van 5 juni 2007 met de
antwoorden van de minister van Justitie Hirsch Ballin van 28 augustus
2007 (KVR29178).

 Trouw, 7 maart 2007. Zie ook Schiffauer (2004: 81-2).

 Trouw, 16 mei 2007.

 Trouw, 23 mei 2007.

 De Pers, 8 januari 2008.

 Trouw, 19 mei 2007.

 Brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 13 juli 2007
(KST109366).

 Vragen van de kamerleden Fritsma en Wilders (PVV) van 8 februari 2007
met de antwoorden van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie
Vogelaar van 19 april 2007 (KVR27860); Vragen van de kamerleden Fritsma
en Wilders (PVV) van 7 juni 2007 met de antwoorden van de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Ter Horst van 4 juli 2007
(KVR28717); Vragen van de kamerleden Fritsma en Brinkman (PVV) van 7
juni 2007 met de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties Ter Horst van 20 september 2007 (KVR29447).

 Deze grondwetsartikelen zijn de volgende. Artikel 1:  Allen die zich in
Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke
gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Artikel 6, Lid 1:  Ieder heeft het recht zijn godsdienst of
levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te
belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Artikel
10, Lid 1:  Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen
beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
Artikel 11: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen
beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Artikel 17:
Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechten die de wet
hem toekent.

 Zie de website van MGNN http://www.milligorusnederland.nl/index.php.

 Zie de statuten van de stichting Federatie Milli Goerue?
Noord-Nederland, opgemaakt op 16 december 1999.

 Erbakans boek Milli Goerue? werd in 1975 in Istanbul uitgegeven.

 De eerste formele organisatie van de beweging in Duitsland werd in 1972
in opdracht van Necmettin Erbakan opgericht in Braunschweig onder een
naam waarin de term Milli Goerue? niet voorkwam: Tuerkische Union
Deutschland e.V. (Seidel et al. 2000: 29).

 De Turkse sueleymanl?-beweging is in Nederland georganiseerd in de
Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN). Zie Landman 1992:
88-101. 

 Schiffauer laat de latere voorzitter van IGMG Mehmet Sabri Erbakan en
de algemen secretaris van IGMG O?uz Uecuencue aan het woord die op deze
periode terugkijken en hilarische illustraties van de toenmalige
tijdgeest onder de geloofsgenoten geven (2004: 72).

 Daar is nu nog maar een fractie, en een enkele moskee, van over. In dit
rapport zal verder niet worden ingegaan op de beweging van Kaplan. Zie
voor de Kaplanbeweging Schiffauer (2000). 

 http://www.ditib.de/default1.php?id=5&sid=8&lang=de

 Enkele imams die in de jaren zeventig actief waren in aan de MSP
verwante groepen in Nederland sloten zich in de eerste helft van de
jaren tachtig aan bij de stroming van Cemalettin Kaplan. Hierdoor gingen
enkele afdelingen voor de nieuw organisatie verloren. Op dit ogenblik
hebben de Kaplanc?lar hoogstens nog enkele honderden aanhangers en
invloed in een enkele moskee in Nederland.

 De inschrijving van de organisatie dateert van 1981, maar de MCCF werd
pas zo'n twee jaar later actief  (Landman 1992: 121).

 In de statuten van EMUG staat het volgende vermeld over de taken: `De
vereniging zal voor de in Europa levende moslims bruikbare ruimtes als
islamitische gemeenschapscentra geschiktmaken en aan de betreffende
geloofsgemeenten beschikbaar stellen. De vereniging zal tevens bestaande
geloofsgemeenten ondersteunen. De vereniging zal de fundamenten
verschaffen en iedere moslima en moslim ondersteuning bieden bij het
vervullen van de religieuze plichten. De vereniging organiseert de
volledige religieuze verzorging van de moslims. De vereniging streeft
naar de bevrediging van de religieuze, sociale en culturele behoeften
van de moslims. Tot dit doel treft de vereniging alle noodzakelijke
maatregelen en sticht hiervoor alle noodzakelijke instituties' ( 2).
Voor het verenigingsdoel van IGMG: zie noot 50' (Lemmen 2003: 40).  

 1995 (Frankfurt), 1996 (Antwerpen), 1997 (Dortmund), 1998 (Amsterdam),
1999 & 2000 (Keulen), 2001 (afgeblazen vanwege 9/11), 2002 (Arnhem).

 En later ook van de opvolgers van de FP, de Fazilet Partisi en de
Saadet Partisi.

 Interview van Martijn de Rijk met Teyfik Ta?pinar, voorzitter van de
jongerenfederatie Noord-Westelijk Nederland van Milli Goerue?, NRC, 25
maart 1995.

 Ibid.

 Teyfik Ta?pinar aangehaald door Martijn de Rijk, NRC, 27 augustus 1994.

 Ibid.

 NRC, 24 oktober 1995.

 NRC, 27 augustus 1994.

 Twee FP-parlentariers met wier uitspraken het verbod werd gewettigd
werd het kamerlidmaatschap ontnomen. de overige 97 parlementsleden van
de FP konden als onafhankelijke leden van het parlement blijven
functionneren (Seidel et al._2000: 106).

 Mustafa Yenero?lu, vervangend algemeen secretaris van IGMG en hoofd van
de juridisch afdeling, in Schiffauer (2004: 82).

 Zie bijvoorbeeld het interview met Kabaktepe in Bolkestein (1997:
67-95).

 De uitspraken van Duendar, Kabaktepe, Eryi?it en Karacaer zijn alle
afkomstig uit een artikel van Froukje Santing in de NRC van 4 augustus
1998.

 Dit hangt waarschijnlijk ook samen met het feit dat sommige daders van
de aanslag op de twin towers in New York tevoren geruime tijd in
Duitsland verbleven. 

 Zoals Ewing bleek toen zij in de zomer van 2001 ambtenaren sprak die
IGMG ervan betichtten niet bereid te zijn te integreren door verkrijging
van het Duitse staatsburgerschap. IGMG had toen al posters verspreid (in
het Turks) die uit Turkije afkomstge immigranten opriepen het Duitse
staatsburgerschap aan te vragen. Ook kennissen uit het academische
circuit toonden zich eerst verbaasd toen zij een van deze posters liet
zien, en lieten vervolgens grote achterdocht blijken over de
`werkelijke' intenties van de campagne (Ewing 2003: 412).

 In de zomer van 2001 werd het hoofdkwartier van IGMG van Keulen
verplaatst naar de gemeente Kerpen (niet ver van Keulen).

 De voorzitter van de CDU, Angela Merkel, verklaarde begin december 2001
tegenover Bild dat vreemdelingen die Duitser waren geworden om hun
lidmaatschap van fundamentalistiche groepen te camoufleren, hun Duitse
paspoort zou moeten worden afgenomen. Zie het internetartikel van Justus
Leicht van 19n december 2001 op
thttp://www.wsws.org/articles/2001/dec2001/germ-d19_prn.shtml.

 In de serie Schutzt unsere Demokratie, Bayerisches Staatsministerium
des Innern, 2002.

 Een foto van de betreffende pagina van de brochure staat afgedrukt in
Ewing (2003: 410).

 http://de.wikipedia.org/wiki/Mehmet_Erbakan.

 De andere drie koepelorganisaties zijn de multi-etnische Zentralrat der
Muslime in Deutschland (ZMD), de koepel van de sueleymanl?'s Verband der
Islamischen Kulturzentren (VIKZ) en de koepelorganisatie van de
alevieten. Vier van de vijf organisaties in de DIK hebben een volledig
Turkse achtergrond. Dit komt in verhouding ongeveer overeen met de
verdeling van moslims in Duitsland naar herkomstland. Niettemin
vertegenwoordigen de vijf koepelverbanden niet meer dan 10 tot 15
propcent van de moslims in Duitsland, vanwege de lage organisatiegraad
van deze religieuze bevolkingsgroep, zo wordt gesteld op de website van
het bondsministerie van Binnenlandse zaken. Zie
http://www.bmi.bund.de/cln_028/nn_1018358/Internet/Navigation/DE/Themen/
Deutsche__Islam__Konferenz/deutscheIslamKonferenz__node.html__nnn=true.

 Schaeuble in een interview (sueddeutsche.de) op 26 september 2006.
Transcriptie opgenomen onder de titel `Der Islam ist Teil Deutschlands'
op de pagina van de site van het ministerie van Binnenlandse Zaken
`Ausgewaehlte Reden und Interviews zur Deutschen Islamkonferenz', 
http://www.bmi.bund.de/nn_1018378/Internet/Content/Themen/Deutsche__Isla
m__Konferenz/Einzelseiten/Reden__Interviews__Islamkonferenz.html

 Deze zienswijze brengt het BfV beeldend naar voren in zijn reizende
expositie `Die missbrauchte Religion - Islamisten in Deutschland'. De
expositie is opgebouwd uit modules die `Stationen' (haltes of etappes)
worden genoemd, waarbij meteen in het begin duidelijk wordt gemaakt dat
er slechts fundamenteel onderscheid is tussen de Islam als wereldreligie
en `de extremistische ideologie van het islamisme'. De expositie wordt
kosteloos ter beschikking gesteld aan onder meer scholen voor het
voortgezet onderwijs. Zie voor een beschrijving de brochure die de BfV
hierover in 2006 heeft uitgegeven
(http://www.verfassungsschutz.de/de/ausstellungen/ausstellung_islamismus
/).

 Blz. 13 van de brochure voor de reizende expositie `Die missbrauchte
Religion - Islamisten in Deutschland' (  HYPERLINK
"http://www.verfassungsschutz.de/de/ausstellungen/ausstellung_islamismus
/" 
http://www.verfassungsschutz.de/de/ausstellungen/ausstellung_islamismus/
). Zie ook noot 33. De ondertitel van de halte `Legalistische
Islamisten' luidt `Mit Zwei Gesichtem'. 

 Zie bijvoorbeeld Vidino (2005: 6-8). In de paragraaf over Milli Goerue?
in dit artikel vormen de algemene uitspraken in de jaarverslagen van van
de BfV en de LfV's het harde bewijs voor het extremisme van IGMG, zonder
dat naar de onderbouwing daarvan wordt gezocht of verwezen. Citaten van
algemene uitspraken worden ingeleid met zinsneden als: `A
Bundesverfassungsschutz report reveals Milli Goerue?' real aims:
[citaat]' (2005: 7).

 Interview met minister van Binnenlandse Zaken Wolfgang Schaeuble op
WELT online, 1 mei 2007. 

 Naar de mening van de wetenschappelijke experts die voor dit onderzoek
zijn gesproken zijn deze voor het grootste deel leden van de eerste
generatie. 

 Verwijzingen naar stukken in dag- en weekbladen en naar berichten op
websites zijn opgenomen in voetnoten in de tekst.

 PAGE   1 

 PAGE   0